Of de gele hesjes nou een
sociaal-economisch fenomeen zijn of niet, de vraag hoe onze rijkdom en risico’s
te verdelen is altijd wel van belang. Ik zie drie mogelijke principes:
Egalitarisme – we verdelen
alles zo gelijk mogelijk, verschillen zijn kwalijk, de ene mens is niet meer ward
dan de ander. Dat was tot de jaren tachtig het normale denken en het leidde tot
sociaal-democratisch beleid, een enorme herverdeling en afgedwongen
solidariteit via belastingen en premies, en een enorme collectieve sector.
Verdienste – iedereen krijgt
zoveel mogelijk kansen maar wie de kansen benut mag daar alle vruchten van
plukken. Dat is tegelijk eerlijk, en goed voor de economie omdat het
ondernemerschap en innovatie stimuleert. Het neoliberale denken van de
afgelopen decennia legde wel teveel nadruk op dat laatste en verwaarloosde de
opdracht aan de overheid om in gelijke kansen te voorzien. Een laissez-faire
overheid veroorzaakt juist kansenongelijkheid, door discriminatie en verschillen
in startpositie en mogelijkheden.
Behoefte – elk mens
krijgt wat nodig is voor een gezond en gelukkig bestaan. Het is een
communistische gedachte, of een Rouseauaanse idylle van onverstoorde
oergemeenschappen, en het loopt meestal verkeerd af omdat mensen elkaar nooit
honderd procent vertrouwen. En dus autoriteiten nodig hebben die vaststellen
wat ieders behoefte is. Bovendien moet er genoeg te verdelen zijn om in alle
behoeften te voorzien, en het is de vraag of de communistische mens voldoende
produceert, want wie gaat de k-klussen doen of neemt de nodige risico’s?
In Nederland hebben we
een vrij redelijke mix volgens mij, al ben ik het neoliberale zelfgefeliciteer
wel een beetje zat. De rijken zijn heus niet alleen maar rijk omdat ze zoveel
beter zijn dan anderen. Er vindt zelfs uitbuiting plaats, zelfs in Nederland.
We hebben een collectieve verantwoordelijkheid, breder dan voor onze directe
familie of buurt. We zijn verdorie geen communistische oermensen!
Puur toeval dat de CPB-lecture over inkomensverschillen ging, en over de oorzaken daarvan. De lezing van Magne Mogstad was een econometrisch verhaal, dat wil zeggen dat hij allerlei statistische verbanden legt en probeert uit te pluizen welke correlatie welk deel uitmaakt van inkomensverschillen.
BeantwoordenVerwijderenIk pikte er een paar noties uit op. Arbeidsmarkten en inkomensverschillen werken overal op eenzelfde manier, ondanks verschillende karakteristieken van de economieën van verschillende landen, en ondanks beleidsverschillen en institutionele verschillen. Dat is al opmerkelijk genoeg, maar nu komt het: het grootste deel van inkomensverschillen hangt samen met verschillen tussen mensen. Wat Mogstad kwaliteit van personeel noemt.
Vervolgens onderzoekt hij waar kwaliteitsverschillen tussen mensen vandaan komen. Het lijkt een kwestie van genetica – de een is nou eenmaal slimmer of handiger geboren dan de ander. Maar uit zijn onderzoek blijkt dat dat toch maar een beperkt deel van de verschillen in opleiding, motivatie en gezondheid verklaart. Keuzes die mensen maken en vooral kansen die mensen krijgen blijken doorslaggevend.
Als iedereen echt gelijke kansen zou krijgen, zou iedereen ‘het beste uit zichzelf kunnen halen’. Dat is niet alleen tof voor iedereen, maar ook voor bedrijven en voor de samenleving als geheel (o ja dat is iedereen).
Als mensen zich niet optimaal kunnen ontwikkelen, dragen ze vanzelf minder bij aan economie en samenleving dan in theorie mogelijk zou zijn geweest. Het is een ernstige vorm van verspilling.
Ongelijke kansen hangen voor een belangrijk deel samen met discriminatie (naast ongelukkige keuzes en levenslopen). Met andere woorden: discriminatie is maatschappelijke verspilling.