dinsdag 19 oktober 2021

Hannah Arendt, Het leven van de geest

 

Zelden heb ik zo’n moeite moeten doen om me door een boek heen te worstelen en nu het uit is vrees ik dat ik er toch bijzonder weinig van begrepen heb. Ik heb geen training als filosoof, het taalgebruik is niet erg toegankelijk, ik heb Kant niet gelezen en van sommige denkers waar Arendt naar verwijst had ik nog nooit gehoord. Wat ik wel denk te begrijpen is waarschijnlijk niets anders dan de passages die ik meen te herkennen als bevestiging van mijn al bestaande ideeën, in gezaghebbende formuleringen. Bevestiging van een mevrouw waar ik het beeld van heb als van tante Arendt, een strenge, hyperintelligente dame die geen geduld zal hebben met mijn onbeholpenheid. Ik ben een beetje bang voor haar, een gevolg van mijn mateloze bewondering. (met dank aan Guido voor dit fantastische interview https://www.youtube.com/watch?v=rpkJ1RAVBZc)

Wat ik dan wel meen te begrijpen – gelukkig kan zij het niet nakijken dus ik hoef niet al te zenuwachtig te zijn dat ik onzin uitkraam – gaat over de sociabiliteit van mensen. Om mens te zijn moeten wij sociale wezens, in relatie tot anderen, zijn. Daar hangt mee samen dat mensen alleen kunnen denken als ze taal hebben, en taal is bijna per definitie (omdat het het middel tot communicatie is) een sociaal fenomeen. Zonder taal zijn gedachten onmogelijk. En er hangt ook mee samen dat er geen Waarheid (á la Plato) is maar wel ‘common sense’: de maatschappelijke ervaring dat mensen heel goed weten wat juist en wat onjuist is, terwijl tegelijkertijd iedereen een eigen perspectief, een eigen positie heeft zodat waarheid er voor iedereen net iets anders uitziet. En toch kunnen mensen, dankzij hun gesprekken, discussies, en empathie, een beeld krijgen van wat waar is en wat niet. Maar die waarheid is wel altijd zodanig dat het niet een De Waarheid is, niet iets buiten de mensen in al hun diversiteit.

Maar goed, dat waren wel opvattingen die ik toch al koesterde, onder de noemers ‘God is het Woord’ en ‘God is liefde’ – waarbij ik liefde als snelle vertaling voor het sociale van het menselijk leven nam. En ook het woord God beschouw ik als een soort steno, een beetje zoals ik van Spinoza heb geleerd, voor alles wat is, het leven, de mensheid, of de natuur (maar dan wel de natuur als het Al waar mensen onderdeel van uitmaken – zonder de mens is er geen god tenslotte).

Waarheid is een intersubjectief begrip en nooit objectief. En god is een taal. Arendt zegt niet wat goed is of wat je moet doen, ze beschrijft hoe het werkt. Hoe denken werkt, hoe willen werkt, hoe oordelen werkt. Voor het denken grijpt ze onder meer terug op Socrates. Denken is een gesprek met jezelf en je kan het maar beter met jezelf eens zijn. Je moet dus consistent zijn in je redeneringen en je gedachten moeten in overeenstemming met je geweten zijn.

“Het spreken dient zonder twijfel ook de communicatie tussen mensen, maar het is daar alleen nodig omdat mensen denkende wezens zijn en als zodanig de behoefte voelen om hun gedachten mee te delen: gedachten hoeven niet te worden meegedeeld om te bestaan, maar ze kunnen niet bestaan zonder te worden uitgesproken – in stilte of luidop in een gesprek, al naar gelang de omstandigheden.”

En

“…de behoefte van de rede bestaat erin rekenschap af te leggen van om het even wat is of voorgevallen is. Deze behoefte ontspringt niet aan de drang naar kennis maar aan het zoeken naar betekenis. Alleen al het benoemen van dingen, het scheppen van woorden, is de menselijke manier om zich de wereld toe te eigenen en zo als het ware de vervreemding van de wereld, waarin, alles wel beschouwd, ieder van ons als nieuwkomer en vreemdeling geboren is, op te heffen.”  

‘Denken’  gaat ook over de tijd, over de oneindigheid die het nu is, het punt tussen geboorte en dood dus tussen niets en niets, waarbij het verleden en de toekomst met elkaar verbonden worden door het nu, door het zijn. Te moeilijk voor mij, ook al heb ik Eckhart Tolle gelezen. Of misschien wel daardoor.

In het hoofdstuk over willen verwachtte ik steeds een uitleg te vinden over vrijheid, maar dit hele hoofdstuk bleek zo moeilijk dat ik er vrijwel niks van kan reproduceren. Arendt behandelt de indruk die we hebben van alles wat is en alles wat gebeurt als iets noodzakelijks, en daarmee niet vrij. Filosofen gaan voortdurend op zoek naar de oorzaken van alles, ze redeneren terug en beschouwen dan een ‘oorzaak’ als iets wat wel móést leiden tot de uitkomst. Maar zij zegt dat vrijheid contingentie betekent: er zou vanalles kunnen gebeuren en eigenlijk vallen er dus juist steeds mogelijkheden af. Daarmee behoud je de vrije wil: je hebt steeds een keuze, om iets wel of juist niet te doen. Er zijn altijd consequenties, dat wel.

“Iets mag dan geheel toevallig gebeurd zijn, vanaf het moment dat het tot bestaan is gekomen en werkelijkheid is geworden, verliest het dit toevallige karakter en biedt het zich ons aan in de gedaante van noodzakelijkheid.”

Vrijheid impliceert toevalligheid. Omdat denkers – filosofen en wetenschappers – nooit bereid zijn geweest de “prijs van de contingentie te betalen voor de dubbelzinnige gave van de spontaneïteit, het vermogen om te doen wat ook ongedaan zou kunnen blijven” richt Arendt zich op het doen, de daad, politiek, en haalt ze Montesquieu aan:

“Filosofische vrijheid bestaat in de uitoefening van de wil, (…) Politieke vrijheid bestaat in de veiligheid, of minstens in de overtuiging veilig te zijn.” De politieke vrijheid van de burger is “die gemoedsrust die ontstaat wanneer iedereen van zijn veiligheid overtuigd is, en om in het bezit van deze vrijheid te zijn moet er zo geregeerd worden dat de ene burger de andere niet hoeft te vrezen.”

Waar filosofen worstelen met de paradox van de noodzaak versus de vrije wil, leidt politieke vrijheid tot binding aan de wet:

“Politieke gemeenschappen, waarin mensen burgers worden, komen tot stand en worden in stand gehouden door wetten. Deze wetten, door mensen gemaakt, kunnen heel verschillend zijn en gestalte geven aan verscheidene regeringsvormen, die allemaal op de een of andere manier de vrije wil van de burgers inperken. Desondanks kunnen ze echter, met uitzondering van de tirannie, waar één arbitraire wil regeert over het leven van allen, een bepaalde vrije ruimte voor het handelen openstellen.” (…) “politieke vrijheid (Jefferson) kan alleen bestaan in de macht om te doen wat we zouden moeten willen en in het niet gedwongen worden te doen wat we niet zouden moeten willen.”

Omdat het over daden gaat, gaat politieke vrijheid eigenlijk niet over de wil maar over macht, over iets kunnen, handelen. En het gaat over samenleven:

“…dat mensen, willen ze in de wereld iets bereiken, in gezamenlijk overleg moeten handelen. Dit zou een gemeenplaats zijn, ware het niet dat er altijd wel enkele leden van de gemeenschap zijn die besluiten om dit te negeren en die, hetzij uit arrogantie hetzij uit wanhoop, alleen trachten te handelen. Afhankelijk van het einddoel dat ze nastreven, gaat het hier om tirannen of criminelen; wat ze gemeen hebben en hen afzondert van de gemeenschap is dat ze hun vertrouwen stellen in het gebruik van geweldmiddelen als een vervangmiddel voor macht. Deze tactiek werkt alleen voor de kortetermijndoeleinden van de crimineel, die na het uitvoeren van zijn misdaad opnieuw het lidmaatschap van de gemeenschap kan en moet opnemen. De tiran aan de andere kant – altijd een schaap in wolvenvacht – kan het alleen een tijd volhouden door zich onrechtmatig de wettelijke zetel van het leiderschap toe te eigenen, wat hem afhankelijk maakt van helpers om zijn zelf-gewilde projecten tot een goed einde te brengen.”

Als ik het goed begrijp is willen iets anders dan wensen, verlangen. Ze haalt een psalm aan waarmee dat duidelijk wordt: “Wanneer het willende ego, in zijn hoogste manifestatie, zegt: “Ik  bemin je: ik wil dat je bent” – en niet: “Ik wil je hebben” of “Ik wil over je heersen” – dan toont het daarmee in staat te zijn tot dezelfde liefde waarmee God vermoedelijk van mensen houdt, die Hij immers alleen geschapen heeft omdat Hij wilde dat ze bestonden en die Hij bemint zonder ze te begeren.

Oordelen lees ik als evalueren, de waarde ergens van bepalen. Gelukkig begint ze dit deel met de controverse rond haar verslag van het Eichmannproces, en het idee van veel mensen dat begrijpen synoniem zou zijn met goedkeuren:

“Begrijpen is zonder einde, daarom kan het geen definitieve resultaten opleveren. Het is de specifiek menselijke wijze van in-leven-zijn; want elke persoon afzonderlijk heeft behoefte aan verzoening met een wereld waarin hij als vreemdeling geboren werd en waarin hij, als gevolg van zijn onmiskenbare uniekheid, altijd een vreemdeling blijft. Begrijpen begint met de geboorte en eindigt met de dood. Voor zover de opkomst van totalitaire regeringen het centrale gebeuren in onze wereld is, komt het begrijpen van het totalitarisme niet neer op het vergoelijken van alles, maar op het verzoenen van onszelf met een wereld waarin zulke dingen überhaupt mogelijk zijn.

Vele weldenkende mensen willen dit proces verkorten, met als doel anderen op te voeden en de publieke opinie te verheffen. Zij denken dat boeken wapens kunnen zijn en dat men met woorden kan vechten. Maar wapens en gevechten horen thuis in het domein van het geweld, en geweld is, in tegenstelling tot macht, stom; geweld begint waar het spreken eindigt. Woorden die gebruikt worden om te vechten, zeggen niets meer; het worden clichés. De mate waarin clichés ons alledaagse spreken en discussiëren binnensluipen, zou wel eens een graadmeter kunnen zijn van de mate waarin we onszelf niet alleen beroofd hebben van het vermogen om te spreken, maar ook bereid zijn om onze discussies te beslechten met geweldmiddelen die doeltreffender zijn dan slechte boeken (en alleen slechte boeken kunnen goede wapens zijn.)”

En even verderop:

“Sinds het begin van deze eeuw gaat de groei van betekenisloosheid gepaard met een verlies aan gezond verstand (gemeenschapszin). In vele opzichten lijkt dit verlies eenvoudigweg op een toenemende domheid. Wij kennen geen eerdere beschaving waarin de mensen onnozel genoeg waren om hun koopgewoonten af te stemmen op de stelregel dat ‘eigenlof de hoogste aanbeveling verdient’ – de veronderstelling van elke reclame.”

Hier komt Arendts ‘common sense’ (het gemeenschappelijke zintuig, het gezond verstand) veel terug. Daarvoor hoef je je niet in ieder ander te verplaatsen en je hoeft ook niet ieders standpunt te kennen, maar je moet wel de openheid betrachten waarmee je ruimte houdt voor ieders perspectief. Openheid en strijd, dus verschillen van inzicht, zijn sowieso een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang, voor betere opinies. Op je eentje in je eigen hoofd proberen te zoeken naar wat waar is of wat juist is leidt tot stilstand, of nog erger tot ‘individual sense’ wat te vertalen zou zijn met ‘eigen waarheid’ en wat in feite gekte is. Want niet common, gemeenschappelijk, maatschappelijk. Alleen de narcist of de psychopaat denkt dat hij op zijn eentje over De Waarheid beschikt.

Arendt is niet tegen wetenschap maar ze waarschuwt wel dat kennis en feiten geen antwoord kunnen geven op vragen naar wat waar en wat juist is. Daarvoor zijn mores (gewoonten, normen) nodig. “Gezond verstand is slechts dat deel van onze geest en die portie van de overgeërfde wijsheid die alle mensen in elke beschaving gemeen hebben.”

Ideologieën bieden al evenmin soelaas, omdat die een wetenschappelijke hypothese als uitgangspunt nemen en dat vervolgens perverteren tot een ‘vanzelfsprekende bewering waarvan al het overige met een dwingende logische rechtlijnigheid of consistentie kan worden afgeleid. (Waarheid wordt hier inderdaad omgevormd tot wat sommige logici als waarheid beschouwen, maar in feite komt deze gelijkstelling neer op de ontkenning van de waarheid: immers, waarheid wordt altijd geacht iets te onthullen, terwijl consistentie alleen een manier is om beweringen bij elkaar te doen passen’.

“Het belangrijkste politieke verschil tussen gezond verstand (of gemeenschapszin) en logica is dat het gezond verstand een gemeenschappelijke wereld veronderstelt waarin wij allen passen, waarin wij kunnen samenleven omdat we één zintuig bezitten dat alle strikt particuliere zintuiglijke data controleert en afstemt op de data van alle anderen; de logica daarentegen, alsook elke evidentie waarvan het logische redeneren vertrekt, kan aanspraak maken op een betrouwbaarheid die volledig onafhankelijk is van de wereld en het bestaan van andere mensen.”

Het is dat radicale vertrouwen op diversiteit wat me het meest aanspreekt bij Arendt, maar juist dat vind ik nog steeds heel erg ingewikkeld. Wat ontzettend jammer dat ik geen begeleiding kreeg, zoals vroeger van Kees Schuyt bij het lezen van Spinoza, want ook dit boek had me meer opgeleverd als ik erover had kunnen praten met iemand die er meer van begreep. De vertalers (Belgen? Er staan soms echt maffe woorden en zinnen, dat kan aan Arendt liggen maar als je toch vertaalt waarom dan niet meteen in modern leesbaar Nederlands?) geven gelukkig fijne introducties die zeker helpen om de daaropvolgende tekst te bevatten. Dankzij die introducties zie ik dat de particuliere waarneming, unieke gebeurtenissen, verhalen, cruciaal zijn. Ik meen dat Arendt een broertje dood heeft aan logisch opgebouwde stelsels en systemen waarmee de zin van het leven of de enige juiste staatsinrichting wordt verkondigd – inzicht draait om menselijke ervaringen en de verhalen die we elkaar vertellen. Mensen zijn begiftigd met rede, met vrije wil en met oordeelsvermogen en omdat we sociaal zijn, omdat we taal hebben om verhalen met elkaar te delen, leiden die vermogens tot common sense.   

   

zaterdag 9 oktober 2021

POK

 

De hele toeslagenaffaire lang werd er al genoeg geschreven over het onrecht, werden de emoties breed genoeg gedeeld, is het op allerlei manieren genoeg duidelijk gemaakt hoe verschrikkelijk het allemaal is en hoe het zo ver heeft kunnen komen. Geen onderwerp om nog eens over te bloggen – wat kan ik toevoegen? Maar nu ik werkelijk fysiek onpasselijk word bij het lezen van het zelfreflectierapport van de bestuursrechters moet ik het toch óók kwijt. Ik ben in de verste verte geen slachtoffer en mijn misselijkheid is niet zozeer een extreme vorm van empathie. Natuurlijk, dat is er ook. Iedereen die de film Alleen tegen de staat heeft bekeken en die níet met de slachtoffers meevoelt is geen mens. Maar bij mij speelt vooral ook wanhoop over het feit dat zulk enorm onrecht voort kan komen uit een systeem dat op alle vlakken – democratie, rechtsstaat, openbaar bestuur – geldt als behorend tot de besten ter wereld. Er zijn weinig landen méér democratisch, met een beter rechtsstelsel, met beter openbaar bestuur, dan Nederland. Als dat echt waar is, dan is er alle aanleiding voor diepe depressie. Want terwijl er niet eenvoudig iets te verbeteren valt aan de manier waarop wij het samen leven vormgeven gaat het dus toch ongelooflijk, gruwelijk mis.

Een volksvertegenwoordiging die zich niet bekommert om de kwaliteit van wetgeving. Die de regering niet kritisch controleert en die waarschuwingen en aanbevelingen van RvS, AR en ombudsman consequent in de wind slaat. Die fraudebestrijding belangrijker vindt dan rechtvaardigheid. Uitvoeringsorganisaties die zich niets gelegen laten liggen aan de basisbeginselen van bureaucratie en algemene beginselen van goed bestuur: proceskwaliteit, neutraliteit, proportionaliteit, rechtmatigheid. Als ambtenaren evaluaties, adviezen en klachten onachtzaam terzijde schuiven zijn ze in mijn ogen geen echte ambtenaren, maar een soort handelaren in regelingen. Rechters die van alle kanten onder druk staan en rechtzoekenden die zonder rechtsbijstand zich niet reëel kunnen weren tegen de staat. Media en algemeen publiek vol vooroordelen tegen allochtonen, uitkerings- en toeslaggerechtigden en schuldenaren en die dus hun schouders ophalen over enorme terugvorderingen.

Niets heeft naar behoren gefunctioneerd en ik heb er weinig vertrouwen in dat dat dan wel gebeurt in andere stelsels, bedoeld om achterstanden en kansenongelijkheden een beetje te compenseren.

We gaan het niet oplossen met grotere discretionaire bevoegdheden voor ambtenaren, met een politiekere rol voor rechters, met hardheidsclausules en hoorzittingen in de Kamer. Dat levert alleen maar andere vormen van onrecht en willekeur op. We kunnen democratische organen niet dwingen om adviezen van hoge colleges te volgen, en zouden dat ook niet moeten willen. Net zomin als we politieke sturing van de media willen.

Het enige wat helpt is een brede maatschappelijke drang naar recht, een drang die tot uitdrukking zou moeten komen bij verkiezingen. Ik zie het in het Nederland van dorknopers, doodsbang om een cent teveel te betalen aan een ander, niet snel gebeuren. En daar word ik kotsmisselijk van.