woensdag 29 juni 2011

Inbrekers en ander boeventuig

Zelf zet ik m’n voordeur open als het benauwd weer is; vergeet ik regelmatig m’n auto op slot te doen en laat ik m’n huissleutel achter bij klussers zodat ik kan gaan werken. Ik leg niet helemáál m’n portefeuille op het dashboard en m’n laptop in de gang, maar ik neem toch risico’s terwijl ik probeer om me zo min mogelijk druk te maken. De wereld met maximale naïviteit tegemoet treden heeft mij al veertig jaar veel goeds gebracht.
Maar m’n ouders, dat is een ander verhaal. Terwijl ik schade voor mezelf nog wel te behappen vind, en bovendien geloof dat ik me nog redelijk kan weren, moet ik er niet aan denken dat hen iets overkomt. Ze zijn kwetsbaar, en hun leven zou ernstig verpest worden als iemand ze iets aandoet.
Ze wonen nog altijd in mijn geboortehuis, in een ingeslapen dorpje waar de sociale controle de keel dichtknijpt. Toen ik klein was stond de achterdeur altijd open, ook als we een weekend weg waren, zodat vriendjes en kennissen altijd binnen konden. De voordeur was alleen voor deftig bezoek. Het politiebureau was twee straten verderop, de buurman ondernam actie als er iets aan de hand was, m’n weggelopen hond werd altijd teruggebracht.
Inmiddels hebben de meeste huizen in zulke dorpen een alarminstallatie en rijdt er één politiepatrouille door de hele provincie. Bendes oplichters en overvallers struinen het platteland af op zoek naar makkelijke buit. Net als alles en iedereen in de samenleving zijn ze grover en gewelddadiger geworden; je kan maar beter niet thuis zijn als er ingebroken wordt.
Maar moet ik ze dan opsluiten, die ouders van me? Achter sloten en luiken stoppen, met brand- inbraak- en valalarm uitrusten, hen verbieden met vreemden te praten, onbekende mail te openen, gastvrij te zijn? Hoe kan ik gerust gaan slapen, in de wetenschap dat ze redelijk beschermd zijn, en dat ze een sociaal rijk en actief leven leiden? Hoeveel vrijheid zouden ze in moeten leveren voor hun veiligheid?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten