Toen ik klein was had ik veel last van de vragen die Iris
van der Graaf behandelt: waarom leef ik, wat is god, wat is dood, waarom is de
wereld niet rechtvaardig, wat is de zin van het bestaan? Er was nog geen
kinderfilosofie en uit de reacties van mensen kreeg ik de indruk dat ik heel
erg zonderling moest zijn om zulke onzinnige vragen te stellen. Ik heb me er
dan ook altijd een beetje voor geschaamd, het was iets genants om met de verkeerde vragen te worstelen. Met kinderlijke logica besloot
ik dat als er geen antwoord op wezensvragen is, het wezen er dus niet zou
moeten zijn.
Ik vraag me af hoe ik geredeneerd zou hebben als ik vijfenveertig
jaar geleden Van der Graafs boekje had gehad. Zij maakt duidelijk dat het hele
universele vragen zijn, en tegelijk wekt ze de indruk dat het niet zo erg is
dat er geen absolute antwoorden zijn. Ze zet de lezer op het spoor van de zin
van vragen blijven stellen, blijven denken en blijven verwonderen.
Het is goed met me gekomen, misschien wel dankzij kinderbijbel,
kindergeschiedenis en kinderpolitiek. Mijn vragen hebben zich
toegespitst op rechtvaardigheid: hoe kan je verschillende, stuk voor stuk
unieke mensen toch eerlijk behandelen, hoe zorg je voor gelijkheid als je toch
leiderschap nodig hebt, als verschillende mensen in verschillende goden geloven
wie heeft er dan gelijk? Vragen die wel antwoorden hebben en waar je wel
praktisch mee aan de slag kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten