zondag 20 juni 2010

Mansvelt Becks vertaling van Laozi's Daodejing

Ik begon de nieuwste vertaling van de tao te ching te lezen met een mengeling van weerstand en verwachting. Van de verwachting is niet veel over. Het is niet om dóór te komen, de eindeloze aaneenschakeling van nietszeggende spreuken die waarschijnlijk vreselijk diepzinnig zijn omdat ze zo ‘mysterieus’ zijn. Het laat een Jomanda-smaak van gedragen voordrachten en vormeloze gewaden achter. Het allerergst is de toelichting of uitleg die na iedere spreuk volgt, in negentig procent van de gevallen niets anders dan een herhaling van de spreuk zelf. Spreuk: “Met mijn huis neem ik huizen in ogenschouw,” uitleg: “Met mijn huis waarin ik zorg draag voor de Weg neem ik de huizen waarin geen zorg gedrageb wordt voor de Weg in ogenschouw.” Ik geef toe dat het lezen van een tekst van een paar duizend jaar oud met de ogen van nu niet tot onmiddellijk begrip hoeft te leiden, ik vind het dan ook tijdverspilling. Wijsheid is niet persé beter omdat het oud en exotisch is.
Met die wijsheid had ik de eerste keer toen ik het las, vijfentwintig jaar geleden, al moeite en deze keer verslik ik me weer in de paradox. Laotse maant zijn pupil voortdurend om niks te willen, niks te begeren, passief zijn leven te ondergaan. En dat zou iemand doen om lang en gelukkig te leven Dat is dan toch een streven, een begeerte? Het gaat nadrukkelijk niet over het moreel juiste, over rechtvaardigheid of over het verbeteren van het menselijk bestaan, en ook is het geen beschrijving van de aard van wereld of leven Geen kennis, maar voorschrift. Doe mij maar bijbel of bardo thödol, daarmee kan ik mezelf tenminste wijsmaken dat het inzicht oplevert.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten