Hoe is het in godsnaam zover gekomen? Alle ambtenaren
op nationaal niveau in dienst van het Rijk, flexibel werken, makkelijke
mobiliteit – het leek zo goed en slim en modern. De realiteit is zó
verschrikkelijk anders, zó pervers: je bent als ambtenaar helemaal niet in
algemene dienst in de zin dat er over de organisatiegrenzen heen gekeken wordt.
Flexibiliteit betekent niet: grotere bewegingsvrijheid voor medewerkers.
Mobiliteit is een ander woord geworden voor ‘makkelijk mensen lozen’. Terwijl
high brow adviseurs lansen breken voor
modernisering van de Rijksdienst, het belang van kennis en daarmee van menselijk kapitaal,
strategisch denken en openheid en responsiviteit,
worden juist de medewerkers die daarbij passen eruit gewerkt.
Allereerst is er de decennia-lange beweging van NPM:
het alsmaar verdergaand bedrijfsmatig beheersen van overheidsprocessen heeft
geleid tot een enorme opkomst van managers. Dat zijn mensen die hun carrière
niet bouwen op het welzijn en de kwaliteit van de medewerkers, op strategische
visie of de kwaliteit van het overheidshandelen. Echte managers sturen op
resultaten, op meetbare grootheden en fte’s. Ze worden afgerekend op zichtbare
acties als reorganisaties en bezuinigingen. Blij personeel of blije burgers
gaan een leidinggevende echt niet naar een interessante volgende positie
helpen.
Afdelingen voor personeelsmanagement zijn grondig
verbouwd. Er bestaan geen adviseurs voor de medewerkers meer. Medewerkers
kunnen naar de arbodienst, het bedrijfsmaatschappelijk werk of hun eigen
advocaat. Ze worden met andere woorden pas geholpen als er een probleem is. De
personeelsadviseurs dienen het management – vaak tégen de zittende medewerkers.
Ondertussen is de beeldvorming over ambtenaren in
politiek en samenleving verslechterd en is het ambtelijk apparaat fors
gekrompen. Dat ging ten koste van de onmeetbare waarden van de overheid:
kwaliteit, legitimiteit, betrokkenheid, lerend vermogen.
Die op beheersing gerichte, hiërarchisch georganiseerde
en juridisch georiënteerde overheid met afnemend lerend of innovatief vermogen
wordt steeds nadrukkelijker geconfronteerd met een fluïde en mondige
samenleving. De overheidsmanagers staan meer en meer onder druk vanuit de
politiek, de samenleving en de ambtenaren om ‘iets’ te doen, maar ze weten niet
wat en hoe. Ze voelen zich klem gezet en juist hun eigen medewerkers die het
duidelijkst aangeven dat er verandering nodig is veroorzaken ernstige
hoofdpijn. Laten die medewerkers nou ook de enige factor zijn waar
overheidsmanagers ‘iets’ aan kunnen doen: lozen, afvloeien, wegmobiliseren.
Er staan wel nog wat rechten en regels in de weg als je
van een medewerker af wil: OR-en willen vaak goeie argumenten horen over het
organisatiebelang van een reorganisatie; medewerkers worden tegen willekeurige
behandeling beschermd door wetten en regels; vakbonden eisen dat er geld en
middelen in personeel worden geinvesteerd. Voor de geplaagde overheidsmanagers
is dat allemaal erg lastig. Zij schuiven het liefst met ambtenaren alsof het
inwisselbare pionnetjes waren, anoniem en gezeglijk. Dus werken ze mensen er op
andere manieren uit: door hen geen of ongepaste opdrachten te geven, verloven
in te trekken en werkplekken af te nemen, niet te communiceren of alleen te
dreigen, schreeuwen of pesten. Collega’s wordt meegedeeld dat iemand zelf is
vertrokken (terwijl de betreffende persoon plotseling de toegang wordt
geweigerd), er worden vacatures opengesteld en nieuwe mensen aangesteld op
functies waar iemand nog niet uit ontheven is, accounts worden afgesloten en
zelfs gespreksverslagen vervalst. De ongelukkige medewerker eindigt overspannen
of moet bij de rechter aantonen dat hem of haar niks te verwijten valt –
ongeveer net zo lastig als je onschuld bewijzen in een strafzaak
De overheid wordt er niet beter van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten