zondag 27 maart 2016

Rijpkema, Weerbare democratie



Op dit boek heb ik echt jaren gewacht dus het is niet gek dat ik een beetje teleurgesteld ben. Niet in het boek maar in de verwachting dat een politiek-filosofische verhandeling over de grenzen van democratische tolerantie zou helpen. Het helpt niet. Rijpkema stelt de Grote Vraag aan de orde, van het niveau kip-of-ei, is er een hiernamaals of wat-als-ik-in-dat-neergestorte-vliegtuig-had-gezeten, of democratie impliceert dat een meerderheid z’n eigen dictator aan de macht kan stemmen. Het boek is mooi strak opgebouwd: een verbod op een antidemocratische partij wordt van alle kanten belicht: procedureel (hoe richt je zo’n verbod in), beleidsmatig (heeft het effect), principieel (mag het en wanneer dan). De poiltiek-filosofische benadering gaat om een intrinsieke democratische rechtvaardiging voor zo’n partijverbod, dus een rechtvaardiging op grond van democratische principes. Om die rechtvaardiging te kunnen vinden onderzoekt Rijpkema zulke democratische principes dus bespreekt hij de essentie van democratie. Is dat procedureel en institutioneel (soevereiniteit van het volk via meerderheden en regelmatige verkiezingen)? Gaat het om rechtsstatelijke waarden als gelijkheid en vrijheden? Daar wil Rijpkema niet aan, want dan zou je je rechtvaardiging toch buiten de democratie zoeken, namelijk in de rechtsstaat. Dus grijpt hij terug op een vooroorlogs idee: de essentie van democratie is de mogelijkheid tot zelfcorrectie. Ieder besluit kan later weer worden teruggedraaid, elke fout kan worden hersteld.

Dat vind ik een interessante gedachte, zeker, maar als verstokte rechtsstaatgelovige ben ik er nog niet van overtuigd dat het zinvol is om rechtsstatelijke waarden buiten haakjes te zetten. Als je, zoals ik, meent dat democratie en rechtsstaat echt twee zijden van een medaille zijn dan hoef en kan je gelijkheid en vrijheid niet uit elkaar halen. Als niet iedereen (gelijkheid) recht heeft op dezelfde mate van vrijheid (door middel van grondrechten) kan er van democratie of recht geen sprake zijn. Anders gezegd: het allereerste mensenrecht is rechtvaardigheid in de vorm van gelijke behandeling.
Als je je baseert op rechtsstatelijke waarborgen voor een democratie, en daarmee ook tegenwicht tegen een te absolute meerderheidsmacht biedt – de grondrechten van zelfs de kleinste minderheid, het individu, worden immers beschermd tegen de allergrootst mogelijke meerderheid – heb je het enigszins gezochte zelfcorrectieprincipe niet nodig. Wel nodig: instituties als een onafhankelijke en toegankelijke rechtspraak voor fair trial en gelijke kansen op het winnen van een zaak, als openbare controle en verantwoording van de macht door middel van vrije media en onderzoeksinstanties, en vrije verkiezingen en integere besluitvormingsprocedures. Procedurele waarborgen dus.

Pas in de epiloog komen de emoties, en daarmee het lekkerst leesbare deel van het boek. Rijpkema stelt vast dat waarden, procedures en instituties niet genoeg zijn, er is ook een democratische cultuur nodig. Anders dan Kruiter en Claassen heeft hij het niet zozeer over burgerschap, de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor een prettige maatschappij, maar over vrijheid van meningsuiting. Hij windt zich op over censuur en vooral zelfcensuur. Een werkelijk democratische mentaliteit betekent volgens hem dat we elkaars recht om de gekste dingen te vinden en te zeggen verdedigen. Politici zouden geloofwaardig columnisten, kunstenaars, journalisten, andere politici en demonstranten moeten beschermen met alle juridische, fysieke en politieke middelen die er zijn. Nekschot, Charlie Hebdo, Wilders en Van Gogh moeten niet door bestuurders tot matiging worden gemaand maar verdedigd.
Schreeuwers, brallers en foute grappenmakers kunnen, en moeten, wel door gelijken worden tegengesproken en op hun plaats gezet, zeker. Maar politici zouden nadrukkelijker duidelijk kunnen maken dat ze staan voor ieders vrijheid om fout te denken en zich fout uit te drukken, hoe kwetsend en kwaadaardig dan ook.
Rijpkema levert een alternatief aan voor begrenzing van de democratische tolerantie tot acceptabele opvattingen: het verbieden van een vereniging, een politieke partij. Misschien is dat inderdaad een vruchtbaarder denkrichting dan de met waarden en principes verbonden politieke correctheid. Ik weet het nog niet zo zeker, en heb toch nog steeds meer vertrouwen in een onafhankelijke rechtspraak met constitutioneel toetsingsrecht. Maar met Rijpkema’s tirade tegen zelfcensuur ben ik het hartgrondig eens.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten