zondag 28 april 2019

Paradoxale rechtvaardigheid

Onze samenleving is een paradox. Gebaseerd op wetenschap, technologie en handel is individuele vrijheid één van de belangrijkste waarden. Individuele vrijheid betekent diversiteit, verschillende ethische, morele opvattingen en ook verschillende omgangsvormen en fatsoensnormen.
Geen enkele samenleving kan vreedzaam en prettig blijven zonder rechtvaardigheid. Er is geen groter leed dan onrecht. Op het niveau van een complete samenleving veronderstelt dat overeenstemming over wat rechtvaardig is. Die overeenstemming kan niet worden afgedwongen want dat zou een onterechte beperking van de individuele gewetensvrijheid betekenen.

Misschien was het in een christelijke samenleving wel eenvoudiger, omdat het daar niet vrijheid ging maar om lijden, genade, vroomheid en de mogelijkheid om de balans in evenwicht te krijgen in het hiernamaals.
Of een kastensamenleving waarin het draait om wijsheid en inzicht in de waarheid. Dat is misschien het beste te verkrijgen doordat iedereen zich volledig overgeeft aan zijn of haar plaats in het geheel.

Maar wij, met ons streven naar beter en meer en mooier en rijker, wij moeten het hebben van innovatie. Alleen diversiteit en beweging kunnen dat bieden. Maar dat leidt dan ook tot voortdurend conflict, tot voortdurende politiek.
Knap van ons, dat we politieke processen in banen hebben weten te leiden die de paradox tussen eenstemmigheid en vrijheid een beetje temmen. Maar het blijft een gevaarlijk beest.

dinsdag 16 april 2019

Democratie, rechtsstaat en bestuur


Wie over de staatsinrichting denkt, denkt doorgaans over democratie en rechtsstaat en over de relatie tussen die twee concepten. Over bestuur gaat het zelden, misschien omdat besturen minder verheven is, minder een kwestie van politieke theorie. Maar de drie concepten hangen wel erg samen en een goeie staatsinrichting optimaliseert de relatie tussen die drie.
Zou je een doorgeschoten democratie zonder rechtsstaat en zonder mogelijkheden om te besturen hebben, dan krijg je dictatuur van de meerderheid. Populisme dat uiteindelijk alleen tot totalitarisme kan leiden omdat er onbelemmerde druk tot homogenisering ontstaat. Iedereen moet zich voegen naar de ‘wil van het volk’ en afwijkingen zijn niet legitiem. Ergens anders over denken dan de meerderheid wordt een kwestie van volksverraad.
Een doorgeschoten rechtsstaat zonder matigend bestuur en zonder relativering door burgers zou kunnen leiden tot regelfetisjisme. Een dictatuur van de wet zonder oog voor redelijkheid, billijkheid en de bijzondere omstandigheden van individuele gevallen. Als mensen zich moeten gaan voegen naar systemen verdwijnt menselijkheid en moraal. De dimensie goed – slecht, de dimensie van rechtvaardigheid, gaat verloren als het er alleen nog maar toe doet of een regel is nageleefd, een norm gehaald.
En doorgeschoten bestuur is technocratie, onverantwoord en onnavolgbaar. Een overheid van goeie bedoelingen met een maakbaarheidsillusie slaat regelmatig de plank mis. Als onderzoekers de belangrijkste beleidsbepalers zijn en als overleg en compromis de enige methoden voor verandering zijn, wordt politiek een strijd om het gelijk. De waarheid vastgesteld door commissies. Oppositie is vooral dom en wordt eenvoudig genegeerd.
Ik denk dat het gewicht in Nederland al decennia aan de bestuurskant hangt. Dat zou wel eens de woede over een elite kunnen verklaren. Wil je besturen dan is een elite nodig. Maar grote groepen burgers zijn het bestuur zat. Zij willen meer democratie. Met alle risico’s van dien.

zaterdag 6 april 2019

René Hirsch, The masculine civilization

(vooraf: ik ben geen neutrale lezer)

The masculine civilization is pittige kost, deels door de schrijfstijl, deels door mijn onbekendheid met het onderzoek waaraan wordt gerefereerd en deels door de manier waarop het verhaal wordt verteld. Ik kan niet precies duiden wat er nou zo moeilijk is aan de tekst, maar het is moeilijk. Lange zinnen, moeilijke woorden. Toch is het niet vervelend om te lezen, je moet alleen wel wakker zijn. Misschien komt het doordat het in het engels is geschreven door een Fransman, of doordat het een bijna wetenschappelijke tekst is van een autodidact, hoe dan ook is niet alleen de auteur belezen maar dat wordt ook van de lezer verwacht. Hoewel de lezer dan weer wel aan de hand wordt genomen met uitgebreide voetnoten en appendices zodat alle kennislacunes zo goed mogelijk worden opgevuld.
Afgezien daarvan vond ik het een fijn verhaal om te lezen. Het is het verhaal van de ontwikkeling van de mensheid aan de hand van de relatie tussen mens en natuur, het denken over leven en dood, vruchtbaarheid, en dus de religieuze ontwikkeling van de mens. En dat vanuit feministisch perspectief, wat volgens de auteur eigenlijk onvermijdelijk lijkt te zijn.
Het verhaal begint bij de eerste mensen die in kleine groepjes onderdeel van de natuur zijn en die het verband nog niet hebben gelegd tussen seks en geboorte. Ze verklaren alle verschijnselen met de vondst van geesten en in de cyclus van leven en dood van de mens staat de vrouw evident centraal. Mannen hebben een vergelijkbare rol voor vrouwen en hun mogelijkheid om kinderen te krijgen, als dieren, planten, stenen, water, grond, lucht en vuur.
Als mensen gaan landbouwen en later aan veeteelt gaan doen veranderen ideeën over vruchtbaarheid. Vrouwen worden op een gegeven moment gezien als een soort akkers waarin mannen hun zaad zaaien. Zodra de link wordt gelegd tussen seks en vaderschap wordt het interessant om te controleren met wie een vrouw seks heeft en dat impliceert controle van mannen over vrouwen.
De godsdienst verandert mee en als er steden ontstaan en monarchieën worden goden heersers. De koning is vaak de verpersoonlijking van de hoogste god. Migratie, handel en oorlog leiden tot vermenging van goden en hier en daar wordt het goddelijke onpersoonlijk. Daarmee verandert ook de rol van priesters. Waren het eerst bijzondere mensen, uitverkorenen, die in contact met de goden stonden, uiteindelijk wordt priesterschap een functie. Iedereen zou priester kunnen worden, als hij maar aan de voorwaarden voldoet. Ik herkende in dit deel van het verhaal een oorsprong van bureaucratie en publieke ambten, maar daar gaat dit boek niet over.
Uiteindelijk ontstonden in het middenoosten monotheïstische, exclusieve religies waarin de god geen herkenbare identiteit meer heeft maar alomtegenwoordig is. De exclusiviteit biedt de priesters en gelovigen natuurlijk macht en superioriteit; het legitimeert dwang tot conformiteit aan de regels van een godsdienst en onderdrukking van 'anderen'.

Het boek is interessant en biedt heel veel stof tot nadenken. Ik ben niet volledig overtuigd dat dit het enige juiste verhaal is, andere vertellingen zouden misschien ook mogelijk zijn. Maar voor wie niet minstens even geleerd is als de schrijver, is het lastig om aan te wijzen waar alternatieven tot een andere logica zouden kunnen leiden.