dinsdag 30 maart 2010

Loterijshow

Bij de post zit een uitnodiging om als klapvee naar de Van den Ende studio te komen, heel uniek met een winnend lotnummer! Kans op vijf miljoen en zeker een diner! Op naam. En adres. En of ik even wil inloggen en aanmelden.
Ik ben niet gediend van zo’n inbreuk op de privacy van mijn onbekende leven. Ik heb op geen enkele manier aanleiding gegeven: ik doe niet mee met de postcodeloterij, ik doe niet mee met belspelletjes, ik sta in het bel-me-niet-register en er zit een sticker op m’n deur om aan te geven dat verkopers niet welkom zijn.
Ik krijg steeds meer begrip voor de mevrouw in Culemborg die een rechtzaak tegen de postcodeloterij voerde, omdat ze geheel ongevraagd meespeelde, en verloor.
Laat me met rust! Ik kom zelf wel naar buiten als ik iets wil.

Ger Groot, De gelukkigste illusies

Zo’n titel kon ik niet laten liggen, en volgens de flap ging het ook nog over goed en kwaad. Beter dan de bijbel zou je zeggen. Nou gaat het boek zeker over het kwaad, over de aard ervan en over de aantrekkelijkheid ervan. Maar de beloofde verlossing blijft uit. Misschien heb ik er overheen gelezen, het is ook zo’n verschrikkelijk vol boek. Groot herhaalt zichzelf over ieder belangrijk idee een keer of vijf, om er zeker van te zijn dat de lezer de boodschap niet kàn missen. Het had op mij echter het effect van een tiktakkende slinger die me in slaap hypnotiseert.
Ik heb overigens geen spijt van aanschaf of lezen, want ik heb wel degelijk meer vat op het kwaad nu. Het kwaad, dat is de afwezigheid van orde en rede, het is het onbegrijpelijke, het ondenkbare en het onzegbare. Over dat laatste, de taal, geeft Groot een fijne toegift waarin hij zowel principieel als logisch laat zien dat taal en denken beperkt en beperkend zijn.
Toch een aanrader.

http://studium.hosting.rug.nl/2008_Activiteiten/selexyz-gerGroot.htm

Hadewijch

Prachtige décors, perfecte cast, een intrigerend thema: hoe extase en extremisme in elkaar overlopen. De subtiele verwijzingen klopten allemaal zonder opdringerig te zijn: Hadewijch betekent bijna zoiets als jihad, het jongetje in de armen van z’n vader leek sprekend op de lijdende jezus, het straatschoffie verlost Hadewijch uit het (vrucht?)water en is nog een metselaar ook, een verwijzing naar een interpretatie van het islamitisch gebed, de extase van muziek enzovoort. Een sympathieke film, maar niet geloofwaardig. Je maakt mij niet wijs dat dat maffe wicht een liefdesrelatie met god heeft die in de buurt komt van die van Hadewijch. Het is onnavolgbaar wat maakt dat ze ineens ‘klaar’ is om de prediker uit de banlieu te volgen. Hoezo raakt ze overtuigd van het perspectief van het geweld? En als uitsmijter is er een uitgebreide scène ná de bom, waarvan zo onduidelijk is of het een flashback of een epiloog is, dat de toeschouwers het onderaan de bioscooptrap nog in heftige discussies bij elkaar moest reconstrueren.

Als troost de echte:

Ic groete dat ic minne
Met miere herten bloet.
Mi dorren mine sinne
Jnder minnen oerwoet.

Ay, hertelike suete minne,
Volwasse na dijn wesen,
So moghen mine sinne
Vander doet ghenesen.

Ay, here over kare,
Waerdi dat ghi sijt
Jn uwer natuere, so ware
Jet mijn gheduerens tijt.

Ay, over suete raste,
Haddi al dat uwe vercreghen,
So waren mine laste
Verlicht die nu so weghen.

Ay, over suete natuere,
Hoe ghedoet die herte dijn?
Jc en can ghedueren ene ure,
Jc moet al der minnen sijn.

Ay, hertelike ioffrouwe,
Dat ic co vele te u spreke,
Dat doet mi nuwe trouwe
Van dieper minnen treke.

Ay, hadden wij dat wij hebben,
So waren wij beide so rike,
So soudemen luttel venden
Jewerinc onse ghelike.

Ay, ic woede in moede met spoede
Na tgoede dat ic der minnen volsi;
Ay, in woet zijn vroet dats spoet,
ja in woet van minnen vri,

Jc hake, ic wake, ic smake
Die sake die mi dunct soete;
Jc kinne met sinne daer es inne
Die minne mijns evels boete.

Jc doge, ic poghe omt hoghe,
Jc soghe met minnen bloede;
Jc groete dat soete, dat moete
Boeten mine orewoede.

Jc beve, ic cleve, ic gheve,
Jc leve op hoghen waen,
Dat mine pine die fine
Jn de sine sal al ontfaen.

Ay, lief, hebbic lief een lief,
Sidi lief mijn lief,
Die lief gavet omme lief,
Daer lief lief mede verhief.

Ay, minne, ware ic minne
Ende met minnen minne u minne!
Ay, minne, om minne ghevet dat minne
Die minne al minne volkinne.

zaterdag 20 maart 2010

preekje tussendoor

De mens schiep god.
Eerst schiep de mens god
en daarvoor schiep god de mens.

woensdag 3 maart 2010

Marokkanen

‘Geen wet voor Marokkaanse reljongeren’
‘Pak Marokkaanse overlast hard aan’
‘Marokkaan bedreigt krant’
Hele gebruikelijke koppen boven krantenartikelen tegenwoordig. Ik begrijp nog steeds niet wat de toevoeging ‘Marokkaans’ voor informatieve meerwaarde heeft. Ik ben nog zo naief dat ik denk dat je nadenkt over wetgeving voor relschoppers, dat je overlast aanpakt en dat het nieuws is als iemand een krant bedreigt, ongeacht de etnische achtergrond van de betrokkenen. Sterker nog, ik mag toch hopen dat ook overlast door witneuzen, bejaarde vrouwen en Antilliaanse snollen wordt bestreden. Zelf heb ik het meeste last van een dove buurvrouw die de tv keihard zet, van oer-Hollandse truckers die hun reuzenhonden grote drollen laten draaien voor mijn deur en van een hindustaanse buurman die de hele straat laat meegenieten van zijn ruzies.

Het voortdurend communicatief verbinden van ‘Marokkaans’ met allerlei vormen van criminaliteit, maakt het publiek vanzelf overtuigd dat er daadwerkelijk een verband ìs. Daar komt dan nog bij dat menselijke hersenen notoir slecht zijn in het toepassen van statistiek. Correlaties worden al snel causaliteiten, verbanden die één richting op wijzen worden voor het gemak naar twee kanten gelegd, hoge percentages van kleine groepen worden eenvoudig vertaald naar grote totalen.
Er is een correlatie tussen etniciteit en criminaliteit, maar het is onwaarschijnlijk dat etniciteit een oorzaak is van criminaliteit.
Er zijn meer Marokkaanse jongens crimineel dan witte jongens, maar criminaliteit wordt niet voor het overgrote deel door Marokkanen begaan.
Als 44% van alle verdachten allochtoon is, zijn er geen honderdduizenden allochtonen verdacht.

Toen ik de ombudsman van mijn krant vroeg wat de relevantie was van de nationaliteit van een bepaalde crimineel, kreeg ik als antwoord dat de redactie die nationaliteit relevant vond. En ja, dan is het vanzelf relevant. Als wij elkaar er maar flink van doordringen dat etniciteit een relevante variabele is in het kader van criminaliteit, dan wordt het vanzelf wetenswaardig. Maar dan draaien we ook als een hond die zichzelf in de staart wil bijten, want het enkel voortdurend noemen van de Marokkaanse achtergrond van criminelen en verdachten, veroorzaakt de overtuiging dat het hier om een relevante variabele zou gaan.

stemrecht

Stemmen is een burgerrecht, en daarmee een morele plicht. Het is de basis van de werking van de democratie. Als burgers niet de moeite nemen om een keuze te maken tussen hun vertegenwoordigers, maken ze zichzelf, en hun medeburgers, kwetsbaar voor machtsmisbruik en willekeur. Raadsleden en Kamerleden zonder mandaat en zonder enige informatie over de wensen van burgers zijn geen volksvertegenwoordigers, en als de macht niet bij volksvertegenwoordigers ligt is er geen sprake van democratie.
Er zijn (veel) mensen gesneuveld in een strijd tegen dictatuur, voor democratie. De achteloosheid waarmee verwende en gemakzuchtige niet-stemmers hun recht op invloed, hun recht om gehoord te worden, verwerpen, is ook een kwalijke ontkenning van die strijd.
Wees volwassen, wees burger, ga stemmen.