Een populair-wetenschappelijk boek over herinneren en vergeten blijkt zowaar nog ontroerende verhalen te bevatten. Over de afscheidsbriefjes van terdoodveroordeelden, over foto’s van dode kinderen alsof ze nog leefden, over lobotomieslachtoffers die non-stop in het heden moeten leven. Een echte brok in m’n keel kreeg ik van het verhaal van Peter Esterházy, die z’n herinneringen aan z’n vader moest herzien toen bleek dat de man een agent voor de geheime dienst was geweest.
Dat is inderdaad het pijnlijkste, gruwelijkste, meest onzekermakend aspect van verraden worden. Je kan je eigen herinneringen niet meer vertrouwen. Je verleden is onwaar. Je bent acht jaar lang dolgelukkig met de liefde van je leven, zeker en vertrouwd in de wetenschap dat je samen oud zal worden. Het leven wordt gedeeld, belevingen beleef je samen, met z’n tweeën zijn we iets dat veel meer is dan twee losse personen. Je kent hem door en door en je wordt gekend en bemind.
De klap van het verraad is niet het moment van afscheid nemen, maar de moord op wat je daarvóór wist, was. Met terugwerkende kracht is alles wat je zeker wist, wat je tot op het bot voelde, een leugen. Acht jaar van je leven ontkend. En dus ook het leven van daarvóór, alles wat naar die acht jaar toe gebeurde. Je hele bestaan blijkt een verzinsel. Dat is pure moord.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten