vrijdag 27 april 2012

Natuur

Boven de Vliet zie ik een meeuw in een 360-bocht naar een paar eendekuikens duiken. De moedereend weert de aanval af, luid kwakend. Het is onduidelijk of het kwaken een strijdkreet is of dat ze haar kuikens roept om dekking te zoeken onder een treurwilg. De meeuw duikt opnieuw, wordt weer afgeweerd, en een derde keer probeert de meeuw een kuiken te pakken. De moeder valt nu zo heftig aan dat de meeuw, eens zo groot, echt moet vluchten. Ik zou denken dat een meeuw met zwemvliezen in plaats van klauwen toch ook niet aan zoiets moet beginnen.

papapraat

Er is al genoeg geschreven over managersspeak, straattaal en twittertekst. Daar moet volgens mij de taal aan toegevoegd worden waarmee binnen de paternalistische overheid over onmondige burgers wordt gedacht. Ik heb er nu twee, maar ik kom er vast meer tegen. “We spreken af dat” van een baas tegen een ondergeschikte, een ouder tegen een kind, een minister tegen de samenleving. Het heeft meestal niets met het maken van afspraken te maken, met overeenstemming tussen twee gelijkwaardige, vrije, partijen die zich ergens aan committeren. Als een superieus begint met afspraken, bedoelt hij meestal een dictaat. “het is uw eigen verantwoordelijkheid om de regels na te leven”. En natuurlijk zijn die regels door ons opgesteld omdat wij ervan uitgaan dat u zich onverantwoord gedraagt, als wij u niet verplichten om te doen wat wij willen. Wat de plicht tot naleven van andermans voorschriften met eigen verantwoordelijkheid te maken heeft, ontgaat me. Als de overheid zoveel beter weet hoe het moet, dan achten we de onderdaad toch juist niet verantwoordelijk?

woensdag 25 april 2012

Kruiter, Mild despotisme

Het veel te dikke boek waarin Kruiter vaststelt dat de moderne verzorgingsstaat een ontwikkeling naar een despotisch regime betekent, zoals De Tocqueville voorzag, is geen plezier om te lezen. Het wemelt van de (engelstalige!) citaten waarin bijna stuk voor stuk een spelfout staat (few wordt view, one wordt once, extend wordt extent en noting wordt nothing), elk stukje redenering wordt minstens vier keer herhaald en het boek is half een proefschrift, half een populaire verhandeling. Vermoedelijk is de weergave van het gedachtegoed van De Tocqueville eenzijdig, gegeven de wetenschappers die De Tocqueville kennelijk op een heel andere manier lezen. Sommige woorden krijgen – in mijn ogen – een wat vreemde betekenis: individualisme staat in dit boek voor egoisme; gelijkheid staat kennelijk voor uniformiteit. En om het allemaal nog onplezieriger te maken word je bij het lezen harstikke depressief. Niet alleen door de herkenning van de bureaucratische despoot en de redenering die erop neerkomt dat democratie eigenlijk onvermijdelijk tot despotisme moet leiden, en dus aan zichzelf ten onder gaat, maar ook doordat de analyse weinig aanknopingspunten biedt voor oplossingen. En toch overtuigt het boek wel. Dat komt doordat de logische redenering (gaat de credit naar Kruiter of naar De Tocqueville?) gekoppeld worden aan actuele waarnemingen. Bovendien wordt er geen schuld toegewezen: het is de logica van een democratische cultuur en een bureaucratisch systeem die de ellende veroorzaakt. Het boek overtuigt ook omdat het zo feilloos aansluit bij de urgente zorgen en problemen van al diegenen die zich oprecht betrokken voelen bij de publieke zaak, en die op zoek zijn naar de kern van ‘het probleem’: NPM, verloren burgerschap, repressief beleid of politieke ontideologisering. De redenering is de volgende: Democratisering betekent voortschrijdende gelijkheid. Om iedereen gelijk te kunnen behandelen, wordt er gecentraliseerd en gebureaucratiseerd. Daarmee worden lokale verschillen, en verschillen als gevolg van de persoonlijke relaties tussen ambtenaren en burgers, immers uitgesloten. De overheid claimt een monopolie op het publieke domein en vernietigt alles wat zich tussen zichzelf en de burger bevindt. Het publieke domein is niet meer van het publiek, maar van politici en beleidsmakers. Het gevolg is dat mensen diezelfde overheid dan ook overal verantwoordelijk voor houden. Democratisering leidt tot gelijke aanspraken op belangenbehartiging door de overheid. Een goed functionerende overheid, eentje die doelmatig en transparant voorziet in de politiek geformuleerde wensen en plannen, maakt vrijwillige associaties van mensen, waarin zij gezamenlijk hun individu-overstijgende belang behartigen, overbodig en op de lange duur ook onmogelijk. Een centrale bureaucratie kan publieke belangen immers veel beter, want gelijker, behartigen dan een maatschappelijke organisatie van slechts een deelverzameling van mensen. Dat lijkt mooi, maar daarmee verliezen burgers wel de ervaring van het formuleren van publieke belangen, van het goed begrijpen dat het soms in hun eigenbelang is om compromissen te sluiten, en af te zien van een eng egoïstisch eigenbelang. Doordat de centrale bureaucratische overheid zo goed functioneert, en dus zo goed en gelijk de belangen van eenieder behartigt, wordt het individualisme gestimuleerd. Burgers worden klanten van de overheid, de overheid wordt dienstverlener en wel voor iedereen. Door de centralisering, en de uitgeholde lokale politiek, keren mensen zich van het publieke leven af. Alleen mensen met voldoende middelen en grote belangen zijn nog geïnteresseerd in politiek gewin, om hun eigen belangen veilig te stellen. Zij vullen de vertegenwoordigende organen. Dat betekent het morele failliet van het parlement. Daarmee worden burgers afhankelijk van de overheid. Afhankelijke burgers zijn het tegenovergestelde van de samenstellende delen van een soeverein volk: autonome, vrije, gelijkwaardige burgers. Actieve participatie van de democratische mens in het ontwikkelen en produceren van publieke goederen dwingt volgens De Tocqueville vrijheid af. Actieve producenten van publieke goederen zijn eigenaar van de publieke zaak, en dat is een voorwaarde om gezamenlijke problemen gezamenlijk op te lossen. De publieke zaak bestaat per definitie uit onbekende ‘anderen’ waarmee je in je handelen rekening houdt. Dat vergt inlevingsvermogen, begaan zijn met anderen, bereidheid om iets voor anderen in te leveren, en het vertrouwen dat anderen dat ook zullen doen. Maar democratische burgers in een massa van allemaal gelijken stijgen niet makkelijk boven zichzelf uit, en kunnen niet eenvoudig vertrouwen op andere burgers die misschien proberen een onevenredig groot deel van hun particuliere belangen te behartigen. De overheid is de enige garantie dat iedereen gelijk behandeld zal worden. Als individuen éénmaal afhankelijke subjecten zijn geworden, wordt burgerschap iets anders dan wat het oorspronkelijk betekende. Niet langer is ‘burger’ een term die de persoon in z’n politieke hoedanigheid, als medeverantwoordelijk voor de publieke zaak, aanduidt. Een afhankelijk individu is pas burger als hij zich ‘goed gedraagt’; burgerschap duidt eerder op het zich voegen naar de normen die de overheid stelt dan op het medebepalen van de normen die in de samenleving gelden. Kruiter laat zien dat burgerschap zelfs een beleidsinstrument wordt: beleid kan veel doelmatiger worden uitgevoerd als burgers gezeglijk zijn en zich ‘verantwoordelijk’ in de betekenis van normconform, gedragen, en braaf de kosten van beleid dragen. Als burgerschap in de politieke zin verdwijnt, zal ook het politieke proces in een democratie verworden tot een soort belangenmarkt, waarin de ‘koopkracht’ (de stemverhoudingen) bepaalt welke partij beslissingen kan nemen. De besluitvormings¬procedures van de democratie bieden geen belemmering voor de ontwikkeling naar steeds maar meer gelijkheid, een gelijkheid die dus leidt tot centralisatie en bureaucratisering en tot het verworden van de burger – overheidrelatie tot een klant – dienstverlenerrelatie. Met andere woorden, de inputkant, de kant van de besluitvorming, kan niet zo worden georganiseerd dat het èn democratisch is, èn bijdraagt aan formulering en behartiging van een algemeen maatschappelijk belang. Ondertussen gáát het ook allang niet meer om die besluitvormingsprocedures. De manier waarop beleid wordt uitgevoerd is bepalend voor de ervaringen van burgers, niet de manier waarop beleid wordt onwikkeld. De centrale bureaucratie moet al die gelijke burgers goed bedienen, dus output en outcomes leveren. Een typisch bureaucratische manier om te zorgen dat iedereen gelijk wordt bediend, is het opstellen van criteria waaraan personen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor beleid. Er is weinig ruimte voor diversiteit want dat maakt het beleid minder doelmatig. De focus op doelmatigheid levert de drang tot beheersing op, zowel beheersing van de samenleving als interne beheersing van beleidsprocessen. Dat laatste uit zich in het doorvoeren van new public management, het eerste in disciplinering van burgers en bedrijven. De beheersingsdrift geeft aanleiding tot voortdurende uitbreiding van het publieke domein ten koste van het private; uiteindelijk moet het gedrag van mensen beheerst worden als je calamiteiten probeert te voorkomen en afwijkingen probeert te vermijden. Dat heeft wel – onbedoelde en overwachte – politieke effecten. Hoe meer beheersing, bezuiniging, effectiviteit en efficiency expliciete beleidsdoelstellingen vormen, hoe meer de democratische capaciteit van de samenleving, uitgedrukt in verantwoordelijk en actief burgerschap en gezamenlijk behartigen van publiek belang, zal worden aangetast. De vicieuze cirkel van afhankelijkheid en gelijkheid, centralisatie en bureaucratisering, wordt steeds méér verantwoordelijkheid voor het leven van mensen overgenomen door de overheid. Mensen verliezen hun privacy in de ruimste betekenis van het woord: de overheid bepaalt meer en meer hoe ze hun leven dienen te leiden en kunnen leiden. Despotisme ontstaat geleidelijk en in de schaduw van de bureaucratie, buiten de schijnwerpers van parlement en publieke opinie. Het komt tot uiting in de willekeurige behandeling van individuen en achter voordeuren, maar onttrekt zich aan de publieke ruimte. Het schuilt in standaardisering en excessieve regelgeving, in verkokering en willekeurige effecten van de uitvoering van beleid. Vergelijk de waarneming in Ioverheid van de WRR: een systeem dat gericht is op doelmatigheid, beheersing, en gelijk(vormig)heid kan niet tegelijkertijd waarden van diversiteit en het onverwachte, creatieve, borgen. Omdat het vooral de uitvoering van beleid is dat zo ingrijpend grip op de samenleving krijgt, met de beste bedoelingen dus (vandaar het ‘mild’ in de titel), is er weinig zicht op de rechtsstatelijke aspecten van beleid. Uitvoering impliceert een grote hoeveelheid kleine beslissingen, algemene regels worden toegepast op individuele gevallen, ambtelijk functionarissen moeten beoordelen in hoeverre iemand aan criteria voldoet en wat dat vervolgens betekent voor de behandeling van zo’n persoon. Door de voortschrijdende centrale bureaucratisering is het geheel aan regels en uitvoeringsprocedures ook nog eens zo ingewikkeld geworden dat in de praktijk uitvoerders bepalen welke wet van toepassing is en hoe de juiste regels op de juiste manier toegepast moeten worden. Rechtsstatelijke waarborgen zijn voor een belangrijk deel gericht op de input-kant van de democratie, op besluitvormingsprocessen. Gelijke behandeling, respect voor verschillende, soms strijdige, grondrechten, ‘eerlijke’ behandeling zijn veel onzichtbaarder aan de output-kant. Er is vrij weinig toezicht op de manier waarop beleid wordt geimplementeerd, uitgevoerd en gehandhaafd. Het toepassen van verschillende wetten op dezelfde mensen leidt tot ongelijkheid. Evenzo leidt het toepassen van dezelfde wetten op verschillende mensen tot ongelijkheid. De effecten van wetgeving die met de bedoeling van rechtsgelijkheid op iedereen wordt toegepast, en van het onderscheiden van mensen in categorieën met de bedoeling doelgroepsgerichte regels toe te passen in een poging gelijke effecten te bereiken, zijn volstrekt willekeurig. Willekeur in termen van rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. De vergaande invloed van de overheid op het leven van mensen, en de manier waarop bureaucratische beleidsuitvoering werkt, leidt tot een voor burgers willekeurige behandeling. Zij weten immers niet op grond van welke criteria zij door de overheid benaderd worden, en ze kunnen zich niet aan overheidsbehandeling onttrekken. De gerichtheid van de overheid op effectiviteit en tegelijk bezuinigen, leidt tot het zoveel mogelijk decentraliseren van de uitvoering van beleid, en tegelijkertijd het verder centraliseren van het stellen van voorschriften en het toezien op de naleving daarvan. Lokale overheden, marktpartijen, individuele burgers of uitvoeringsinstellingen moeten centraal geformuleerd beleid toepassen en naleven, zich jegens de – systeemverantwoordelijke - regering verantwoorden, en ze worden door centrale handhavers en rechters gedwongen tot conformeren. Iedereen is immers gelijk, uitzonderingen of verschillen passen niet in een democratisch land. Conclusie: vanuit goede bedoelingen ontstaat in een democratische samenleving (mild) despotisme, zonder een aanwijsbare despoot. Het onbehagen dat daarover ontstaat uit zich in pogingen binnen het systeem om verklaringen te zoeken en oplossingen te vinden, maar het gaat om een mechanisme dat juist karakteristiek is voor het democratisch systeem. Het inbouwen van checks and balances zal wel helpen, maar uiteindelijk worden checks and balances afgebroken omdat ze niet sporen met het gelijkheidsideaal. Blz. 383 “De tragische positie van de verzorgingsstaat is dat bij iedere handeling mensen meer afhankelijk worden van de overheid. Democratie berust op het dogma van de de autonome en omnipotente burger en de soevereiniteit van het volk. Maar de verzorgingsstaat ondergraaft die dogma’s. Hoe meer de verzorgingsstaat doet, hoe minder autonoom en onafhankelijk mensen worden en hoe minder ze als volk soeverein zijn. In andere termen: hoe meer de verzorgingsstaat handelt uit publiek belang, hoe minder welbegrepen eigenbelang er in de samenleving aanwezig zal zijn. De democratische overheid ondergraaft de democratische samenleving. Dat gebeurt niet bewust; het vindt plaats buiten checks and balances om, in de onverwachte politieke effecten van nobele principes. Het effect op het democratisch vermogen van de samenleving is desastreus. De verzorgingsstaat tast niet alleen het welbegrepen eigenbelang aan, wat een voorwaarde is om mensen collectief te laten opereren, maar ook de omnipotentie en de autonomie van het individu. Uiteindelijk vormt het individu nog het enige aangrijpingspunt voor beleid. Of scherper: het prikkelen van de mens in zijn of haar eigenbelang is de enige manier om effectief beleid te maken. Alleen zo is gedrag nog te beïnvloeden. De onbedoelde en politieke effecten van de verzorgingsstaat vernietigen juist in potentie die elementen binnen de samenleving waarop democratie gebaseerd is. Daarmee is democratie als staats- en samenlevingsvorm in principe zelfdestructief. De democratische overheid moet steeds meer aan het eigenbelang appelleren en moet steeds verder het privédomein binnendringen om resultaat te kunnen boeken. Van De Tocqueville leerden we dat de democratische ervaring noodzakelijk is voor het ontstaan van welbegrepen eigenbelang. Het effect van de bureaucratische ervaring is individualisme. Met name omdat de bureaucratische ervaring de relatie tussen individu en bureaucratische instelling benadrukt en niet het verband tussen samenleving, overheid en burger. Terwijl de overheid zich terugtrekt, moet een samenleving van individualisten die niet meer gewend is om gezamenlijke problemen samen op te lossen, dat juist doen.” In simpele stellingen: Democratie is een ervaring. Een democratische overheid maakt politiek irrelevant, en het maakt de democratische samenleving van politiek actieve burgers kapot. Hoe beter het ambtelijk apparaat functioneert, hoe sneller we verzeild raken in een despotisch regime. Maar een slecht functionerende overheid levert geen betere democratische rechtsstaat op. Privacy, burgerlijke autonomie en bescherming van individuen tegen de staat zijn niet voorbij door de ict-revolutie, maar door democratie, gelijkheidsstreven en de verwording van burgers tot klanten. Marktwerking en new public management leggen de bijl aan de liberale rechtsstaat.

dinsdag 24 april 2012

Oordeel?

Lange man mag wel. Man met grijs haar, klein vrouwtje, dunne vrouw, mevrouw met paarse jas, die man met dat Limburgse accent. Oude man, meisje met roodgeverfd haar, man in rolstoel, kale man. Mag allemaal. Maar dikke man, lelijke vrouw, man met flaporen, dat dan weer niet. Ik zou niet weten of donkerbruine mevrouw mag. Je moet op je tellen passen als je iemand probeert aan te duiden.

maandag 23 april 2012

Meisje

Mare Katelijn, welkom! De halve nacht wakker gelegen met de blije opwinding van een kind op vijf december. Vreselijk spannend, hoe zal ze eruit zien, hoe zal ze klinken, wat voor iemand zal het zijn? Tegelijk het volste vertrouwen dat het alleen maar leuk en mooi en lief kan zijn.

woensdag 18 april 2012

Migrantenclubjes

Volgens zijn column over migrantenorganisaties voelt Hassan Bahara zich niet door hen vertegenwoordigd. Dat zal wel terecht zijn. Hij wijst ook nog even op het denigrerende ‘clubjes’ dat door ambtenaren wordt gebezigd. Wat iedereen ondertussen lijkt te vergeten, de niet-vertegenwoordigde migrantenkinderen en de ambtenaren, is dat de overheid twintig jaar geleden smekend op de knieën lag bij willekeurige migranten, om toch maar vooral een organisatie op te richten. De Nederlandse overheid, met haar corporatistische inslag, weet zich geen raad met individuen, en heeft vertegenwoordigers van groepen nodig om er mee te kunnen communiceren. ‘Inspraak’ door groepsvertegenwoordigers legitimeert beleid, en daarom wist de overheid niet hoe snel ze een paar actieve migranten moest erkennen als vertegenwoordigers van een ‘achterban’. Dat die achterban eigenlijk geconstrueerd was door de overheid, die doelgroepen en bevolkingscategorieën had aangewezen, wordt makkelijk vergeten omdat we met z’n allen geloven dat dit de enige werkelijkheid is. Dat is het korte geheugen van de politiek: vergeten zijn de sociale klassen, vergeten zijn de zuilen, vergeten zijn de sexeverschillen, leeftijdsgroepen, opleidingsniveaus, leefstijlen, stad en platteland, over tot de orde van de etnisch verdeelde samenleving.

zondag 15 april 2012

avondje uit

Ik wacht op de trein van half vier in de nacht. Tegenover me zit een stel. Het meisje kotst stilletjes op de vloer. Onsmakelijk voor mij, en ik denk aan de schoonmaker die dit morgenochtend op moet ruimen. De perronwachten manen het stel in ieder geval de tafel schoon te maken. De jongen sputtert over de vermeende onvriendelijkheid. Het meisje ziet er ziek uit. Iedereen triest.

woensdag 11 april 2012

Dom Nederlands

“Trevin lag in z’n eigen plas bloed.” Zou de journaliste echt denken dat hij net zo goed in een plas bloed van iemand anders had kunnen liggen?

maandag 9 april 2012

Trivialisering van religie

Ik ben niet gelovig, en toch kan ik ineens begrip opbrengen voor strenge moslims die bezwaar maken tegen afbeeldingen. Ik hoor Danny de Munck op de radio dommigheid uitkramen over ‘the passion’ (entertainment moet in het engels). Bij rtl-nieuws is een item over de hoeveelheid vreten die Nederlanders verorberen tijdens feestdagen, geen woord over de betekenis van pasen. De NRC met een smakeloze cartoon over Jezus. Niets zo ontheiligends als ‘amusement’. Daarmee trap je wie er één heeft, op hun ziel.

Paradox van recht

Een kind weet wat recht is: vrijheid en gelijkheid. Zelfs rhesusaapjes schijnen het concept ‘recht’ te kennen, en te associeren met gelijkheid. In de tientallen jaren kritiek op het communisme is ook duidelijk geworden dat gelijkheid alleen nooit recht oplevert; vrijheid is een essentieel onderdeel.
Gelijkheid en vrijheid zijn rare, paradoxale, begrippen. Ze lijken tegengesteld aan elkaar, immers gelijkheid van eenieder vereist het beperken van de vrijheid van eenieder, zodat niemand zijn eigen vrijheid gebruikt om die van een ander te belemmeren. En vrijheid verhoudt zich maar moeizaam met gelijkheid, als gelijkheid alleen verkregen kan worden door de dwang om zich te voegen naar anderen.
Gelijkheid kan alleen bestaan als er diversiteit is. Het meest tegengesteld aan gelijkheid is homogeniteit en conformisme. Alleen bij de gratie van verschillen, vooral gelijkwaardige verschillen, bestaat politieke gelijkheid. Niemand moet voldoen aan een soort standaard-beeld, niemand moet zich conformeren aan iets ‘hogers’ of waardevollers dan hijzelf is. Gelijkheid betekent vooral dat verschillen politiek irrelevant zijn. Of je nu man of vrouw, oud of jong, geel of roze, boer of professor bent, je hebt gelijke rechten en verplichtingen, je bent op een gelijke manier burger. Verantwoordelijkheden hangen samen met je relevante mogelijkheden, niet met je irrelevante kenmerken.
Vrijheid is al net zo paradoxaal pas aan de orde als er grenzen, kaders, zijn. Kaders geven een referentie: vrijheid om iets te doen of te denken; bevrijding van beperkende belemmeringen. Onbegrensde vrijheid is leegte, betekenisloos en daardoor onvrij. Een ruimtewandelaar in het heelal die niet meer aan z’n schip verbonden is, kan alle kanten op en is daardoor gevangen in de leegte.
Alleen als er gelijkheid is, is er vrijheid. Ongelijkheid betekent macht van de één over de ander, en dat is onvrijheid voor beiden. De ondergeschikte kan geen eigen keuzes maken, maar ook de machthebber is niet langer autonoom. Hij is gebonden door de logica van z’n macht, verliest de vrijheid om op voet van gelijkwaardigheid met anderen te communiceren.
Als recht vrijheid/gelijkheid is, kan er alleen sprake zijn van een toestand van recht bij een democratie. En van een democratie is slechts sprake als er recht heerst. Het is nog niet zo onlogisch hoor, het idee van de democratische rechtsstaat.

zondag 8 april 2012

Vuijsje, Beste vriend

Misschien is het niet goed om een boek in een paar uurtjes uit te lezen, maar ja ik ben ziek dus dan doe je dat. En nou heb ik het uit, ben ik gaar en weet ik niet wat ik van het boek vind. Triest, vooral. Niet vreselijk interessant, niet erg diepgaand, niet grappig. Aan het taalgebruik is niks mis, en het is knap om een verhaal te vertellen vanuit het perspectief van een volkomen leeg personage. Maar eigenlijk vind ik er niks aan. Zal wel komen doordat ik geen man ben.

Draaisma, Vergeetboek

Een populair-wetenschappelijk boek over herinneren en vergeten blijkt zowaar nog ontroerende verhalen te bevatten. Over de afscheidsbriefjes van terdoodveroordeelden, over foto’s van dode kinderen alsof ze nog leefden, over lobotomieslachtoffers die non-stop in het heden moeten leven. Een echte brok in m’n keel kreeg ik van het verhaal van Peter Esterházy, die z’n herinneringen aan z’n vader moest herzien toen bleek dat de man een agent voor de geheime dienst was geweest.
Dat is inderdaad het pijnlijkste, gruwelijkste, meest onzekermakend aspect van verraden worden. Je kan je eigen herinneringen niet meer vertrouwen. Je verleden is onwaar. Je bent acht jaar lang dolgelukkig met de liefde van je leven, zeker en vertrouwd in de wetenschap dat je samen oud zal worden. Het leven wordt gedeeld, belevingen beleef je samen, met z’n tweeën zijn we iets dat veel meer is dan twee losse personen. Je kent hem door en door en je wordt gekend en bemind.
De klap van het verraad is niet het moment van afscheid nemen, maar de moord op wat je daarvóór wist, was. Met terugwerkende kracht is alles wat je zeker wist, wat je tot op het bot voelde, een leugen. Acht jaar van je leven ontkend. En dus ook het leven van daarvóór, alles wat naar die acht jaar toe gebeurde. Je hele bestaan blijkt een verzinsel. Dat is pure moord.

zondag 1 april 2012

Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid; een politieke filosofie van vandaag

Een boek van een onderwijzer, misschien iets te uitvoerig en uitleggerig maar wel een mooie poging om een bijdetijds politiek-filosofisch werk te schrijven dat toegankelijk is voor mensen die niet gewend zijn aan politieke theorieën. Redeneringen zijn te volgen, voorbeelden zijn (nu) herkenbaar, en ja ik denk er vrijwel volledig net zo over. Ook al zou ik met mijn ambtelijke logica nooit zo overtuigingen, politieke keuzes en beleidsmaatregelen gewoon op één hoop gooien. Maar dat is een detail, in dit boek wordt een leesbare poging gedaan om een basis voor het maken van politieke keuzes te bieden.
Toch denk ik dat het boek niemand zal overtuigen die er niet al bij voorhand op dezelfde manier over denkt. Die manier is: uitgaan van de centrale, fundamentele, waarde van individuele autonomie, en vervolgens per thema bespreken hoe autonomie bevorderd of belemmerd kan worden, om uiteindelijk te concluderen welke richting beleid, politieke keuzen of staatsinrichting zouden moeten nemen. En dat alles vanuit een eerste stap, waarbij vrijheid nadrukkelijk vertaald wordt als autonomie, zodat het niet langer een negatieve vrijheid is maar een empowerment.
Ik vermoed dat dat de stap is waarbij de niet-medestanders afhaken. De keuze voor negatieve of positieve vrijheid is volgens mij een geloofsartikel, een waarde die eerder uit emotie, cultuur en herkenning voortkomt dan dat het beredeneerd is. Misschien komt het zelfs voort uit het biologische gegeven dat we sociale dieren zijn, en daardoor anderen niet aan een ongelukkig lot over willen laten.
Het lukt niet om het onderscheid scherp en eenvoudig neer te zetten, tussen positieve vrijheid, autonomie bevorderen, emanciperen enerzijds en waarden, een visie op ‘het goede leven’, opleggen anderzijds. Terwijl dat nou juist zo nodig is om gelovers in negatieve vrijheid over te halen naar het positieve vrijheidskamp. Hun instinct zegt ze immers dat empowerment binnen de kortste keren in betutteling en staatsopvoeding omslaan, in een democratische dictatuur van de meerderheid.
Hoe dan ook, ik ben blij met dit boek. Het is de meest nabije worsteling met liberalisme die ik ooit heb herkend. Het ondersteunt m’n keuze voor sociaal liberalisme, maar voor een partijprogramma voor Groenlinks is het toch te dik.