Op dit boek heb ik echt jaren gewacht dus het is niet gek
dat ik een beetje teleurgesteld ben. Niet in het boek maar in de verwachting
dat een politiek-filosofische verhandeling over de grenzen van democratische
tolerantie zou helpen. Het helpt niet. Rijpkema stelt de Grote Vraag aan de
orde, van het niveau kip-of-ei, is er een hiernamaals of
wat-als-ik-in-dat-neergestorte-vliegtuig-had-gezeten, of democratie impliceert
dat een meerderheid z’n eigen dictator aan de macht kan stemmen. Het boek is
mooi strak opgebouwd: een verbod op een antidemocratische partij wordt van alle
kanten belicht: procedureel (hoe richt je zo’n verbod in), beleidsmatig (heeft
het effect), principieel (mag het en wanneer dan). De poiltiek-filosofische
benadering gaat om een intrinsieke democratische rechtvaardiging voor zo’n
partijverbod, dus een rechtvaardiging op grond van democratische principes. Om
die rechtvaardiging te kunnen vinden onderzoekt Rijpkema zulke democratische
principes dus bespreekt hij de essentie van democratie. Is dat procedureel en
institutioneel (soevereiniteit van het volk via meerderheden en regelmatige
verkiezingen)? Gaat het om rechtsstatelijke waarden als gelijkheid en
vrijheden? Daar wil Rijpkema niet aan, want dan zou je je rechtvaardiging toch buiten de democratie zoeken, namelijk in
de rechtsstaat. Dus grijpt hij terug op een vooroorlogs idee: de essentie van
democratie is de mogelijkheid tot zelfcorrectie. Ieder besluit kan later weer
worden teruggedraaid, elke fout kan worden hersteld.
Dat vind ik een interessante gedachte, zeker, maar als
verstokte rechtsstaatgelovige ben ik er nog niet van overtuigd dat het zinvol
is om rechtsstatelijke waarden buiten haakjes te zetten. Als je, zoals ik,
meent dat democratie en rechtsstaat echt twee zijden van een medaille zijn dan
hoef en kan je gelijkheid en vrijheid niet uit elkaar halen. Als niet iedereen
(gelijkheid) recht heeft op dezelfde mate van vrijheid (door middel van
grondrechten) kan er van democratie of recht geen sprake zijn. Anders gezegd:
het allereerste mensenrecht is rechtvaardigheid in de vorm van gelijke
behandeling.
Als je je baseert op rechtsstatelijke waarborgen voor een
democratie, en daarmee ook tegenwicht tegen een te absolute meerderheidsmacht
biedt – de grondrechten van zelfs de kleinste minderheid, het individu, worden
immers beschermd tegen de allergrootst mogelijke meerderheid – heb je het
enigszins gezochte zelfcorrectieprincipe niet nodig. Wel nodig: instituties als
een onafhankelijke en toegankelijke rechtspraak voor fair trial en gelijke
kansen op het winnen van een zaak, als openbare controle en verantwoording van
de macht door middel van vrije media en onderzoeksinstanties, en vrije
verkiezingen en integere besluitvormingsprocedures. Procedurele waarborgen dus.
Pas in de epiloog komen de emoties, en daarmee het lekkerst leesbare deel van het boek. Rijpkema stelt
vast dat waarden, procedures en instituties niet genoeg zijn, er is ook een
democratische cultuur nodig. Anders dan Kruiter en Claassen heeft hij het niet
zozeer over burgerschap, de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor een
prettige maatschappij, maar over vrijheid van meningsuiting. Hij windt zich op
over censuur en vooral zelfcensuur. Een werkelijk democratische mentaliteit betekent
volgens hem dat we elkaars recht om de gekste dingen te vinden en te zeggen
verdedigen. Politici zouden geloofwaardig columnisten, kunstenaars,
journalisten, andere politici en demonstranten moeten beschermen met alle
juridische, fysieke en politieke middelen die er zijn. Nekschot, Charlie Hebdo,
Wilders en Van Gogh moeten niet door bestuurders tot matiging worden gemaand
maar verdedigd.
Schreeuwers, brallers en foute grappenmakers kunnen, en
moeten, wel door gelijken worden tegengesproken en op hun plaats gezet, zeker.
Maar politici zouden nadrukkelijker duidelijk kunnen maken dat ze staan voor
ieders vrijheid om fout te denken en zich fout uit te drukken, hoe kwetsend en
kwaadaardig dan ook.
Rijpkema levert een alternatief aan voor begrenzing van de
democratische tolerantie tot acceptabele opvattingen: het verbieden van een
vereniging, een politieke partij. Misschien is dat inderdaad een vruchtbaarder
denkrichting dan de met waarden en principes verbonden politieke correctheid.
Ik weet het nog niet zo zeker, en heb toch nog steeds meer vertrouwen in een
onafhankelijke rechtspraak met constitutioneel toetsingsrecht. Maar met
Rijpkema’s tirade tegen zelfcensuur ben ik het hartgrondig eens.