Ooit heb ik m’n hart verpand aan Nepal, en aan Jemen. Nepal
was de mooiste naam voor een land die ik ooit had gehoord. Het bleek ook nog
eens een mooi land met lieve mensen die in een soort voor-middeleeuwse armoede
leefden. Schitterende bergen, schitterende tempels, idyllische dorpjes.
Tientallen etniciteiten, duizenden goden en rituelen. Er was veel onrecht en
uitbuiting, ik heb er mensen gesproken die in slavernij waren geboren, verkocht
werden, en in slavernij stierven. De hindoes in de Kathmanduvallei
discrimineerden de buddhistische en shamanistische boertjes.
Vluchtelingenkampen in het oosten, Tibetanen die werden gearresteerd of zelfs
vermoord. Meisjes liepen grote risico’s, om als Kumari te dienen en na afloop,
nadat ze begonnen te menstrueren, onaanraakbaar te worden. Of om aan de
bordelen van Bombay te worden verkocht. Het was ongehoord zwaar, maar toch
wekten de mensen niet de indruk dat ze kapot waren.
Nu weet ik het niet. Zoveel huizen en akkertjes kapot,
zoveel mensen die toch al niet veel hadden die moeten zien te overleven als
beesten, zonder beschutting, zonder kleding, zonder eten.
Jemen was het land met de allermooiste steden en dorpen die
je in een mooi geillustreerd sprookjesboek zou verwachten. Trotse mannen,
vrolijke vrouwen die in een soort wilde-westen-primitiviteit en armoede
leefden. Waanzinnig mooie landschappen van kale rotsen in alle kleuren van de
regenboog. Tientallen stammen, verschillende nogal exotische islamitische
stromingen en nog overal de symbolen van een verdwenen joodse gemeenschap.
Jemen was behalve deels door de Turken nooit gekoloniseerd geweest en dat
leverde een open, gastvrije sfeer op – ondanks de gijzelingen die het
gebruikelijke drukmiddel waren om iets van de regering in Sana’a gedaan te
krijgen. Alle mannen in Noord-Jemen hadden behalve hun djambia, het kromme mes
in hun riemen, een kalasjnikov en soms zelfs een pistool. Het leverde een hoop
schotwonden op. ’s Middags kauwde de halve bevolking qat, niet alleen een licht
opwekkend middel maar ook een sociaal en politiek gebruik dat overleg en
onderhandeling makkelijk maakte. Het bestaan was er hard, vooral voor vrouwen,
die al het zware werk deden. Mensen hadden geld doordat een familielid in
Saoedi-Arabië werkten. Van de wereld wist niemand iets, behalve dat er in
Nederland water in overvloed was en dat Saddam Hussein een krachtig leider was,
voorbeeld voor ieder stamhoofd.
Ik besef dat er dagelijks bommen ontploffen, dat de machtige
eeuwenoude vestinghuizen (“de hoogste woongebouwen ter wereld” wisten de meeste
Jemenieten) tot stof en puin worden vernietigd, dat er mensen uit elkaar worden
gereten of levend verbranden.
Op de achtergrond de Syrische vluchtelingenkampen, de
Griekse werkloosheid, de Mexicaanse angst. En nog tientallen, honderden rampen,
drama’s, catastrofes. Voor hen. Ik voel me als de domme blondjes die in hun
badpak met een sjerp om ernstig pleiten voor wereldvrede. Lachwekkende onzin.
Ik weet dat Nepal, Jemen, geen paradijzen waren. Maar de
mensen daar waren geen slachtoffers, of gedroegen zich in elk geval niet als
slachtoffers. Nu wel. Ze zijn niet alleen hun huizen en hun voedsel en hun
veiligheid kwijt, maar ook hun waardigheid. Daar komen militante jongeren van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten