Het is een dun boekje over godsdiensten en politieke
systemen, en eigenlijk is het niet eens een echt boek maar eerder een blog. Er
zit niet zoveel lijn in, ik weet niet precies welk punt Buruma wil maken, en
het is vooral een uiting van zijn persoonlijke percepties. Daarmee is niet
gezegd dat het niet interessant zou zijn want dat is het wel. De
wetenswaardigheden en argumentaties lijken alleen een beetje willekeurig.
Buruma belooft te onderzoeken hoe religie, moraal en
politiek met elkaar samenhangen. Dat doet hij in drie delen: een vergelijking
van Europees en Amerikaans Christendom en democratie; een vertelling over
Confucianisme en de moderne geschiedenis van Japans Shinto; een verhandeling
over Islam en liberalisme. De conclusie na al die wijsheid is dat democratische
samenlevingen niet moeten proberen zich te verenigen rond gedeelde waarden,
maar eenvoudig vast moeten stellen welke spelregels er gelden waar iedereen
zich aan dient te houden. De wens van waardenovereenstemming leidt
onvermijdelijk tot staatsdrang en dwang tot bepaalde overtuigingen, en dat is
wel de meest onliberale manier om samen te leven.
Toch is er wel iets nodig om te zorgen dat mensen zich goed
gedragen, en dat er ook overeenstemming is over wat ‘goed’ is. Religie kan daar
een rol in spelen, maar het is niet de enige morele lijm voor een samenleving.
Het kan ook de wet zijn, traditie, of rituelen.
Volgens sommige Verlichtingsfilosofen was het de rede, en
daaruit kwam het secularisme voort: het geloof dat Waarheid alleen door rede en
wetenschap kan worden gevonden.
Verlichting of niet, moraliteit kan niet enkel op de
menselijke rede worden gebaseerd en politieke instituties dus ook niet. Buruma
haalt Hume aan om te vertellen dat politieke legitimiteit geen goddelijke
oorsprong heeft, maar ook niet enkel op volkssoevereiniteit is gebaseerd. Het
is een zaak van traditie, geschiedenis, gevoel, vooroordeel en door de tijd
gegroeide instituties. Even verderop haalt hij een fijn citaat van Jefferson
aan: een goeie overheid krijg je niet door macht te consolideren en te
concentreren, maar juist door het te verdelen. Als diversiteit de basis van de
liberale democratische rechtsstaat is, kan er geen homogeniteit van normen en
waarden zijn.
Dat is lastig voor mensen, zeker in de huidige, verwarrende,
tijd waarin de wereld snel verandert en complex, onbegrijpelijk en
oncontroleerbaar is geworden. Mensen zijn hun ankers kwijt in het wereldwijde
netwerk van multinationals en supranationale bureaucratieën, en ze zoeken naar
een gefixeerde (en meestal vers verzonnen) identiteit, iets waar ze in kunnen
geloven en iets wat hen bindt met de mensen om hen heen, wat houvast geeft voor
het bepalen van goed en fout. Dat zoeken ze in ras, religie, of nationaliteit.
Daarin ligt ook de grote aantrekkingskracht van religieus
fundamentalisme. Het biedt ‘puurheid’, een identiteit los van etniciteit,
cultuur of lokatie. Maar precies hetzelfde soort fundamentalisme is het moderne
secularisme. Veel westerlingen, bang om moeizaam verworven rechten en vrijheden
te verliezen, vinden dat seculiere overtuigingen door een krachtige staat
afgedwongen moeten worden. Ze eisen hoofddoekverboden, verplichte
homo-acceptatie, stoppen van rituele slacht en dergelijke. De liberale
rechtsstaat wordt natuurlijk niet werkelijk bedreigd door religieuze uitingen
en er is geen sterke clericale macht meer, maar liberalen voelen zich wel
bedreigd. Ze zijn het gevoel van grip op hun wereld kwijt, en om het terug te
winnen nemen ze de meest onliberale maatregelen denkbaar: gedwongen overtuigingen.