vrijdag 10 december 2010

Preventie en repressie

De slinger van de politiek beweegt in verschillende dimensies. Eén van die dimensies is het geloof in een preventieve aanpak van problemen, tegenover repressie. Van tijd tot tijd heeft de benadering ‘voorkomen is beter dan genezen’ de overhand. Preventief beleid wordt dan gezien als goedkoper dan het dempen van putten nadat het kalf verdronken is. Het lijkt ook mensvriendelijker. Preventief beleid vraagt om een actieve, interventionistische overheid die allerlei wenselijke doelen voor de samenleving bereikt: goed onderwijs, sportfaciliteiten, voorlichting over hoe mensen beter kunnen leven.
Repressie daarentegen komt voort uit de wens effectief te zijn, slagvaardig en rechtvaardig. De overheid bewaakt de grenzen van het betamelijke, op wangedrag volgt straf, regels worden streng gehandhaafd. Een repressieve overheid is een kaderstellende en toezichthoudende overheid die pas in actie komt als er iets mis is.

Zoals zo vaak geldt voor de politieke pendule, gaat het in zekere zin om een schijntegenstelling. Repressief optreden gebeurt vaak om preventieve redenen: als onwenselijk gedrag snel en hard wordt bestraft, zullen mensen het wel uit hun hoofd laten om zich nog zo slecht te gedragen. En men probeert soms allerlei onheil te voorkómen door de inzet van repressieve ge- en verboden. Zo is het tegengaan van immigratie zoals dat in het regeerakkoord is opgenomen, duidelijk preventief bedoeld. De veronderstelling lijkt te zijn dat een afname van het aantal niet-westerse immigranten allerlei problemen zal oplossen of voorkómen, ook al wordt zo’n onderbouwing nergens expliciet gegeven.

Zuivere repressie, dus repressie zonder illusies over een afschrikkende, dus preventieve, werking, is een normatieve aangelegenheid. Als het gaat om tegenhouden, schadebeperken en vergelden is het een kwestie van politiek-morele meningsvorming over welke mate van overheidsingrijpen men verwacht. Het gaat nauwelijks om kennis.
Preventie vereist juist wel kennis, zowel over risico’s als over de effecten van interventies. Daarnaast spelen politiek-morele normen ook bij preventie een belangrijke rol, zij het op een heel andere manier dan bij repressie.

Er zijn enorm veel mogelijkheden om ongewenste zaken te voorkómen, die allemaal in te delen zijn in één van de twee preventieve benaderingen: een voorwaardenscheppende benadering of een risicobenadering.

Als preventie wordt ondernomen vanuit de gedachte dat risico’s moeten worden beheerst, dus dat ongewenste incidenten moeten worden voorkómen, is de logische eerste zet om risico’s te analyseren. Risico-analyses gaan uit van statistische verbanden tussen kenmerken, de inherente gevaren (hazards) van een situatie, een ding, of een persoon, en de kans dat er iets ongewenst met een bepaalde impact gebeurt. Risicobeheersing richt zich vervolgens selectief op díé situaties, dingen, of personen, die met een groot risico gepaard gaan. De doelmatigheid van een goede risicobenadering komt voort uit de selectiviteit; er wordt geen energie verspild aan het beheersen van kleine risico’s.
Het nadeel van deze benadering is evident als het om personen gaat. Een preventieve aanpak die uitgaat van risicobeheersing zal bijna automatisch individuen behandelen op basis van analyses op groepsniveau (statistische categorieën) Als er dan ook nog te weinig kennis ten grondslag ligt aan de risico-analyse (weten we wel echt welke personen met welke risico’s verbonden zijn?), of als de risicobeheersing niet effectief is, of als de risicobeheersing vooral gezocht wordt in strafrechtelijke maatregelen, dan is er al gauw sprake van ongeoorloofde discriminatie. Discriminatie als gevolg van goede bedoelingen, niet als gevolg van racisme of seksisme.

Het kan nog ernstiger mis gaan, als een vermeend verband tussen persoonskenmerken en risico’s (bijvoorbeeld tussen geslacht en intelligentie, tussen religie en criminaliteit, tussen leeftijd en consumptie) wordt gegeneraliseerd en omgedraaid zodat de gekozen persoonskenmerken bijna als oorzaak van gedrag worden beschouwd. Een correlatie tussen leeftijd en alcoholgebruik (tieners drinken gemiddeld meer dan anderen) impliceert niet dat alle tieners zuipen. Een verband tussen geslacht en geweld (mannen gebruiken vaker geweld dan vrouwen) betekent niet dat een moord niet door een vrouw kan zijn gepleegd.
Als statistische verbanden verward worden met causale verbanden krijgen categorieën burgers niet alleen een etiket als ‘hoog-risico-personen’ opgestempeld, de volgende stap is dat de schuld of oorzaak van een incident vanzelfsprekend toegeschreven wordt aan iemand uit die bepaalde categorie.

Preventie kan ook in voorwaardenscheppende zin worden benaderd. In plaats van dijken aan te leggen kan je klimaatbeleid voeren, zodat de zeespiegel niet te hard stijgt, of je kan geen woningen bouwen in uiterwaarden. In plaats van criminaliteit bestrijden kan je je richten op goed onderwijs, sociale zekerheid of leefbare buurten. In feite richt dit soort preventie zich op een algemeen niveau van veiligheid, zekerheid en gezondheid. Daarvoor is een sterk bestuur nodig dat over voldoende middelen beschikt om in positieve veiligheid te voorzien.
Het is nauwelijks meetbaar of zulke preventie werkt en kennis over de samenhang tussen voorzieningenniveaus en het voorkómen van problemen is ook moeilijk te krijgen. Maar de voorwaarden die op deze manier geschapen worden voor een veilige samenleving, zijn waarden in zichzelf, hun waarde is niet afhankelijk van criminaliteitscijfers of dodentallen. Goed onderwijs, sociale zekerheid en leefbare buurten kunnen bijdragen aan veiligheid, het voorkómen van misdaad is doorgaans niet de enige reden om in onderwijs enzovoort te voorzien.

Ook aan deze benadering zitten politiek-morele aspecten. Hoe ver mag de overheid gaan in het voorwaardenscheppende beleid? Er zijn genoeg redenen om de zorg voor goeie opvoeding, schone leefomgeving en gezonde gewoonten als bij uitstek privé-aangelegenheden te beschouwen. Laat staan de zorg om normen- en waardenbesef, patriottistische overtuigingen (denk aan alle ‘canons’), sociale cohesie en onderling vertrouwen, zaken die de overheid probeert te bevorderen omdat het instrumenteel zou zijn voor de preventie van asociaal gedrag. Het is de vraag op welke terreinen er sprake is van individuele vrijheid om te leven naar eigen gewoonten en overtuigingen, als de overheid zich uit preventieve overwegingen bemoeit met zulke persoonlijke aspecten. Bemoeienis die niet voortkomt uit de bescherming van zwakkeren tegen machtigen, maar uit het verlangen de maatschappij rijker, gezonder en veiliger te maken. Preventie leidt af van individuele bescherming en vormt onderdeel van beleid, gericht op collectieve doelen. Individuen kunnen geen beroep doen op zorg, zij moeten zich conformeren aan zorgzame aanwijzingen.

Wanneer preventie vorm krijgt in ge- en verboden die strafrechtelijk worden gehandhaafd, in op personen gerichte risicobeheersing of in een bijna verstikkende betutteling, kunnen burgers zich alleen tegen de overheid weren door zich te verschansen in een afgeschermde privésfeer. Als ze zich in de publieke sfeer bewegen, moeten ze dat doen op basis van anonimiteit, zodat ze geen voorwerp van risicobeheersing en discriminatie worden. Zolang de overheid niet weet wie ze voor zich heeft, met welke kenmerken behorend tot een bepaalde categorie, kàn een persoon niet worden gediscrimineerd.
Onderscheid maken mag pas als het gaat om repressie. Alleen iemand die aan specifieke kenmerken voldoet of die specifiek (bijvoorbeeld crimineel) gedrag heeft vertoond, moet voorwerp worden van gerichte repressieve maatregelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten