Ton Derksen, De ware toedracht; Praktische wetenschapsfilosofie voor waarheidzoekers, Veen Magazines, Zutphen 2010
Dit inderdaad nogal praktische boek zou verplichte kost moeten zijn voor iedereen die met de strafrechtketen te maken heeft. De auteur laat zien hoe politiefunctionarissen, openbaar aanklagers en rechters (en advocaten) in dezelfde cognitieve valkuilen trappen als alle mensen. De hersenen van mensen werken nou éénmaal op een bepaalde manier, bij uitstek geschikt om te overleven in een omgeving van direct gevaar en voedselstrijd. De valkuilen veroorzaken doorgaans weinig serieuze problemen, maar in de strafrechtketen levert het wel onschuldige veroordeelden en loslopende criminelen op.
Twee oplossingen liggen voor de hand: goed onderwijs voor politiefunctionarissen en juristen over empirisch onderzoek en de risico’s van zelfgenoegzaamheid, en het organiseren van tegendenkers. Bij belangrijke strafrechtelijk onderzoek (al vanaf het moment dat de opsporing begint) zou er een instantie moeten zijn die alternatieve scenario’s bedenkt en ondersteunt dan politie en OM.
Onderdeel van goed onderwijs zou kennis van statistiek moeten zijn, zeker nu politie en justitie meer en meer gebruik maken van datamining technieken en geavanceerde statistische analyses. Het boek van Derksen biedt een eerste kennismaking. Nog inzichtelijker wordt het met Hans van Maanen, Goochelen met getallen; Cijfers en statistiek in krant en wetenschap 2009. Functionarissen die oordelen en handelen baseren op statistische analyses, moeten begrijpen welke conclusies wel en niet getrokken kunnen worden op basis van statistische verbanden.
Derksen behandelt cognitieve valkuilen vanuit drie perspectieven: psychologie, wetenschapsfilosofie en statistiek. Hij gebruikt bekende voorbeelden ter illustratie: Louwes, Henk H. en Lucia de B.
Psychologie: zelfbevestigende overtuigingen
Politiefunctionarissen construeren een verhaal, een scenario, rond een misdrijf en rond een bepaalde verdachte. Dat is hun werk. Wanneer mensen éénmaal een verhaal en een verdachte in hun hoofd hebben, wordt het steeds moeilijker om open te staan voor aanwijzingen dat het verhaal niet klopt of de verdachte niet schuldig is. Allerlei aanwijzingen worden zodanig geinterpreteerd dat ze in het scenario passen. Een ontkennende verdachte wordt bijvoorbeeld als leugenachtig beschouwd.
Hoe meer ervaren functionarissen zijn, hoe meer zij hun vaardigheden om leugens en waarheid van elkaar te onderscheiden, overschatten.
Een onschuldige burger moet dan ook hopen nooit als verdachte aangemerkt te worden, en als hij betrokken raakt bij een misdrijf moet hij hopen op onervaren agenten.
Wetenschapsfilosofie
Er zijn verschillende soorten waarheid. De uitspraak van een rechter over het al dan niet schuldig zijn van een verdachte is een sociale constructie van de waarheid. Die constructie is nuttig en nodig voor het functioneren van de rechtsstaat, maar het laat onverlet dat er foute uitspraken kunnen worden gedaan. Fouten kunnen ontstaan door gebrekkige kennis (gebrekkig bewijsmateriaal) of door verkeerde interpretatie van feiten.
Voor het goed functioneren van de rechtsstaat is afsluiting van strafzaken met een rechterlijke uitspraak van groot belang, maar ook het veroordelen van criminelen en het vrijspreken van onschuldigen. Een voorziening om fouten te herstellen is dus nodig.
Statistiek
Mensen hebben grote moeite met het accepteren van toeval, en kunnen daardoor moeilijk geloven dat sterke correlaties en coincidenties toevallig zijn. Het fout interpreteren van coincidenties (7 kinderen stierven tijdens een dienst van Lucia de B. dus had zij ze vermoord) wordt sterk bevorderd door het fout toepassen van referentiegroepen. De kans dat een willekeurige vrouw zeven sterfgevallen in korte tijd meemaakt is miniem, maar de kans dat het een verpleegster overkomt is al aanzienlijk groter.
maandag 13 december 2010
vrijdag 10 december 2010
Preventie en repressie
De slinger van de politiek beweegt in verschillende dimensies. Eén van die dimensies is het geloof in een preventieve aanpak van problemen, tegenover repressie. Van tijd tot tijd heeft de benadering ‘voorkomen is beter dan genezen’ de overhand. Preventief beleid wordt dan gezien als goedkoper dan het dempen van putten nadat het kalf verdronken is. Het lijkt ook mensvriendelijker. Preventief beleid vraagt om een actieve, interventionistische overheid die allerlei wenselijke doelen voor de samenleving bereikt: goed onderwijs, sportfaciliteiten, voorlichting over hoe mensen beter kunnen leven.
Repressie daarentegen komt voort uit de wens effectief te zijn, slagvaardig en rechtvaardig. De overheid bewaakt de grenzen van het betamelijke, op wangedrag volgt straf, regels worden streng gehandhaafd. Een repressieve overheid is een kaderstellende en toezichthoudende overheid die pas in actie komt als er iets mis is.
Zoals zo vaak geldt voor de politieke pendule, gaat het in zekere zin om een schijntegenstelling. Repressief optreden gebeurt vaak om preventieve redenen: als onwenselijk gedrag snel en hard wordt bestraft, zullen mensen het wel uit hun hoofd laten om zich nog zo slecht te gedragen. En men probeert soms allerlei onheil te voorkómen door de inzet van repressieve ge- en verboden. Zo is het tegengaan van immigratie zoals dat in het regeerakkoord is opgenomen, duidelijk preventief bedoeld. De veronderstelling lijkt te zijn dat een afname van het aantal niet-westerse immigranten allerlei problemen zal oplossen of voorkómen, ook al wordt zo’n onderbouwing nergens expliciet gegeven.
Zuivere repressie, dus repressie zonder illusies over een afschrikkende, dus preventieve, werking, is een normatieve aangelegenheid. Als het gaat om tegenhouden, schadebeperken en vergelden is het een kwestie van politiek-morele meningsvorming over welke mate van overheidsingrijpen men verwacht. Het gaat nauwelijks om kennis.
Preventie vereist juist wel kennis, zowel over risico’s als over de effecten van interventies. Daarnaast spelen politiek-morele normen ook bij preventie een belangrijke rol, zij het op een heel andere manier dan bij repressie.
Er zijn enorm veel mogelijkheden om ongewenste zaken te voorkómen, die allemaal in te delen zijn in één van de twee preventieve benaderingen: een voorwaardenscheppende benadering of een risicobenadering.
Als preventie wordt ondernomen vanuit de gedachte dat risico’s moeten worden beheerst, dus dat ongewenste incidenten moeten worden voorkómen, is de logische eerste zet om risico’s te analyseren. Risico-analyses gaan uit van statistische verbanden tussen kenmerken, de inherente gevaren (hazards) van een situatie, een ding, of een persoon, en de kans dat er iets ongewenst met een bepaalde impact gebeurt. Risicobeheersing richt zich vervolgens selectief op díé situaties, dingen, of personen, die met een groot risico gepaard gaan. De doelmatigheid van een goede risicobenadering komt voort uit de selectiviteit; er wordt geen energie verspild aan het beheersen van kleine risico’s.
Het nadeel van deze benadering is evident als het om personen gaat. Een preventieve aanpak die uitgaat van risicobeheersing zal bijna automatisch individuen behandelen op basis van analyses op groepsniveau (statistische categorieën) Als er dan ook nog te weinig kennis ten grondslag ligt aan de risico-analyse (weten we wel echt welke personen met welke risico’s verbonden zijn?), of als de risicobeheersing niet effectief is, of als de risicobeheersing vooral gezocht wordt in strafrechtelijke maatregelen, dan is er al gauw sprake van ongeoorloofde discriminatie. Discriminatie als gevolg van goede bedoelingen, niet als gevolg van racisme of seksisme.
Het kan nog ernstiger mis gaan, als een vermeend verband tussen persoonskenmerken en risico’s (bijvoorbeeld tussen geslacht en intelligentie, tussen religie en criminaliteit, tussen leeftijd en consumptie) wordt gegeneraliseerd en omgedraaid zodat de gekozen persoonskenmerken bijna als oorzaak van gedrag worden beschouwd. Een correlatie tussen leeftijd en alcoholgebruik (tieners drinken gemiddeld meer dan anderen) impliceert niet dat alle tieners zuipen. Een verband tussen geslacht en geweld (mannen gebruiken vaker geweld dan vrouwen) betekent niet dat een moord niet door een vrouw kan zijn gepleegd.
Als statistische verbanden verward worden met causale verbanden krijgen categorieën burgers niet alleen een etiket als ‘hoog-risico-personen’ opgestempeld, de volgende stap is dat de schuld of oorzaak van een incident vanzelfsprekend toegeschreven wordt aan iemand uit die bepaalde categorie.
Preventie kan ook in voorwaardenscheppende zin worden benaderd. In plaats van dijken aan te leggen kan je klimaatbeleid voeren, zodat de zeespiegel niet te hard stijgt, of je kan geen woningen bouwen in uiterwaarden. In plaats van criminaliteit bestrijden kan je je richten op goed onderwijs, sociale zekerheid of leefbare buurten. In feite richt dit soort preventie zich op een algemeen niveau van veiligheid, zekerheid en gezondheid. Daarvoor is een sterk bestuur nodig dat over voldoende middelen beschikt om in positieve veiligheid te voorzien.
Het is nauwelijks meetbaar of zulke preventie werkt en kennis over de samenhang tussen voorzieningenniveaus en het voorkómen van problemen is ook moeilijk te krijgen. Maar de voorwaarden die op deze manier geschapen worden voor een veilige samenleving, zijn waarden in zichzelf, hun waarde is niet afhankelijk van criminaliteitscijfers of dodentallen. Goed onderwijs, sociale zekerheid en leefbare buurten kunnen bijdragen aan veiligheid, het voorkómen van misdaad is doorgaans niet de enige reden om in onderwijs enzovoort te voorzien.
Ook aan deze benadering zitten politiek-morele aspecten. Hoe ver mag de overheid gaan in het voorwaardenscheppende beleid? Er zijn genoeg redenen om de zorg voor goeie opvoeding, schone leefomgeving en gezonde gewoonten als bij uitstek privé-aangelegenheden te beschouwen. Laat staan de zorg om normen- en waardenbesef, patriottistische overtuigingen (denk aan alle ‘canons’), sociale cohesie en onderling vertrouwen, zaken die de overheid probeert te bevorderen omdat het instrumenteel zou zijn voor de preventie van asociaal gedrag. Het is de vraag op welke terreinen er sprake is van individuele vrijheid om te leven naar eigen gewoonten en overtuigingen, als de overheid zich uit preventieve overwegingen bemoeit met zulke persoonlijke aspecten. Bemoeienis die niet voortkomt uit de bescherming van zwakkeren tegen machtigen, maar uit het verlangen de maatschappij rijker, gezonder en veiliger te maken. Preventie leidt af van individuele bescherming en vormt onderdeel van beleid, gericht op collectieve doelen. Individuen kunnen geen beroep doen op zorg, zij moeten zich conformeren aan zorgzame aanwijzingen.
Wanneer preventie vorm krijgt in ge- en verboden die strafrechtelijk worden gehandhaafd, in op personen gerichte risicobeheersing of in een bijna verstikkende betutteling, kunnen burgers zich alleen tegen de overheid weren door zich te verschansen in een afgeschermde privésfeer. Als ze zich in de publieke sfeer bewegen, moeten ze dat doen op basis van anonimiteit, zodat ze geen voorwerp van risicobeheersing en discriminatie worden. Zolang de overheid niet weet wie ze voor zich heeft, met welke kenmerken behorend tot een bepaalde categorie, kàn een persoon niet worden gediscrimineerd.
Onderscheid maken mag pas als het gaat om repressie. Alleen iemand die aan specifieke kenmerken voldoet of die specifiek (bijvoorbeeld crimineel) gedrag heeft vertoond, moet voorwerp worden van gerichte repressieve maatregelen.
Repressie daarentegen komt voort uit de wens effectief te zijn, slagvaardig en rechtvaardig. De overheid bewaakt de grenzen van het betamelijke, op wangedrag volgt straf, regels worden streng gehandhaafd. Een repressieve overheid is een kaderstellende en toezichthoudende overheid die pas in actie komt als er iets mis is.
Zoals zo vaak geldt voor de politieke pendule, gaat het in zekere zin om een schijntegenstelling. Repressief optreden gebeurt vaak om preventieve redenen: als onwenselijk gedrag snel en hard wordt bestraft, zullen mensen het wel uit hun hoofd laten om zich nog zo slecht te gedragen. En men probeert soms allerlei onheil te voorkómen door de inzet van repressieve ge- en verboden. Zo is het tegengaan van immigratie zoals dat in het regeerakkoord is opgenomen, duidelijk preventief bedoeld. De veronderstelling lijkt te zijn dat een afname van het aantal niet-westerse immigranten allerlei problemen zal oplossen of voorkómen, ook al wordt zo’n onderbouwing nergens expliciet gegeven.
Zuivere repressie, dus repressie zonder illusies over een afschrikkende, dus preventieve, werking, is een normatieve aangelegenheid. Als het gaat om tegenhouden, schadebeperken en vergelden is het een kwestie van politiek-morele meningsvorming over welke mate van overheidsingrijpen men verwacht. Het gaat nauwelijks om kennis.
Preventie vereist juist wel kennis, zowel over risico’s als over de effecten van interventies. Daarnaast spelen politiek-morele normen ook bij preventie een belangrijke rol, zij het op een heel andere manier dan bij repressie.
Er zijn enorm veel mogelijkheden om ongewenste zaken te voorkómen, die allemaal in te delen zijn in één van de twee preventieve benaderingen: een voorwaardenscheppende benadering of een risicobenadering.
Als preventie wordt ondernomen vanuit de gedachte dat risico’s moeten worden beheerst, dus dat ongewenste incidenten moeten worden voorkómen, is de logische eerste zet om risico’s te analyseren. Risico-analyses gaan uit van statistische verbanden tussen kenmerken, de inherente gevaren (hazards) van een situatie, een ding, of een persoon, en de kans dat er iets ongewenst met een bepaalde impact gebeurt. Risicobeheersing richt zich vervolgens selectief op díé situaties, dingen, of personen, die met een groot risico gepaard gaan. De doelmatigheid van een goede risicobenadering komt voort uit de selectiviteit; er wordt geen energie verspild aan het beheersen van kleine risico’s.
Het nadeel van deze benadering is evident als het om personen gaat. Een preventieve aanpak die uitgaat van risicobeheersing zal bijna automatisch individuen behandelen op basis van analyses op groepsniveau (statistische categorieën) Als er dan ook nog te weinig kennis ten grondslag ligt aan de risico-analyse (weten we wel echt welke personen met welke risico’s verbonden zijn?), of als de risicobeheersing niet effectief is, of als de risicobeheersing vooral gezocht wordt in strafrechtelijke maatregelen, dan is er al gauw sprake van ongeoorloofde discriminatie. Discriminatie als gevolg van goede bedoelingen, niet als gevolg van racisme of seksisme.
Het kan nog ernstiger mis gaan, als een vermeend verband tussen persoonskenmerken en risico’s (bijvoorbeeld tussen geslacht en intelligentie, tussen religie en criminaliteit, tussen leeftijd en consumptie) wordt gegeneraliseerd en omgedraaid zodat de gekozen persoonskenmerken bijna als oorzaak van gedrag worden beschouwd. Een correlatie tussen leeftijd en alcoholgebruik (tieners drinken gemiddeld meer dan anderen) impliceert niet dat alle tieners zuipen. Een verband tussen geslacht en geweld (mannen gebruiken vaker geweld dan vrouwen) betekent niet dat een moord niet door een vrouw kan zijn gepleegd.
Als statistische verbanden verward worden met causale verbanden krijgen categorieën burgers niet alleen een etiket als ‘hoog-risico-personen’ opgestempeld, de volgende stap is dat de schuld of oorzaak van een incident vanzelfsprekend toegeschreven wordt aan iemand uit die bepaalde categorie.
Preventie kan ook in voorwaardenscheppende zin worden benaderd. In plaats van dijken aan te leggen kan je klimaatbeleid voeren, zodat de zeespiegel niet te hard stijgt, of je kan geen woningen bouwen in uiterwaarden. In plaats van criminaliteit bestrijden kan je je richten op goed onderwijs, sociale zekerheid of leefbare buurten. In feite richt dit soort preventie zich op een algemeen niveau van veiligheid, zekerheid en gezondheid. Daarvoor is een sterk bestuur nodig dat over voldoende middelen beschikt om in positieve veiligheid te voorzien.
Het is nauwelijks meetbaar of zulke preventie werkt en kennis over de samenhang tussen voorzieningenniveaus en het voorkómen van problemen is ook moeilijk te krijgen. Maar de voorwaarden die op deze manier geschapen worden voor een veilige samenleving, zijn waarden in zichzelf, hun waarde is niet afhankelijk van criminaliteitscijfers of dodentallen. Goed onderwijs, sociale zekerheid en leefbare buurten kunnen bijdragen aan veiligheid, het voorkómen van misdaad is doorgaans niet de enige reden om in onderwijs enzovoort te voorzien.
Ook aan deze benadering zitten politiek-morele aspecten. Hoe ver mag de overheid gaan in het voorwaardenscheppende beleid? Er zijn genoeg redenen om de zorg voor goeie opvoeding, schone leefomgeving en gezonde gewoonten als bij uitstek privé-aangelegenheden te beschouwen. Laat staan de zorg om normen- en waardenbesef, patriottistische overtuigingen (denk aan alle ‘canons’), sociale cohesie en onderling vertrouwen, zaken die de overheid probeert te bevorderen omdat het instrumenteel zou zijn voor de preventie van asociaal gedrag. Het is de vraag op welke terreinen er sprake is van individuele vrijheid om te leven naar eigen gewoonten en overtuigingen, als de overheid zich uit preventieve overwegingen bemoeit met zulke persoonlijke aspecten. Bemoeienis die niet voortkomt uit de bescherming van zwakkeren tegen machtigen, maar uit het verlangen de maatschappij rijker, gezonder en veiliger te maken. Preventie leidt af van individuele bescherming en vormt onderdeel van beleid, gericht op collectieve doelen. Individuen kunnen geen beroep doen op zorg, zij moeten zich conformeren aan zorgzame aanwijzingen.
Wanneer preventie vorm krijgt in ge- en verboden die strafrechtelijk worden gehandhaafd, in op personen gerichte risicobeheersing of in een bijna verstikkende betutteling, kunnen burgers zich alleen tegen de overheid weren door zich te verschansen in een afgeschermde privésfeer. Als ze zich in de publieke sfeer bewegen, moeten ze dat doen op basis van anonimiteit, zodat ze geen voorwerp van risicobeheersing en discriminatie worden. Zolang de overheid niet weet wie ze voor zich heeft, met welke kenmerken behorend tot een bepaalde categorie, kàn een persoon niet worden gediscrimineerd.
Onderscheid maken mag pas als het gaat om repressie. Alleen iemand die aan specifieke kenmerken voldoet of die specifiek (bijvoorbeeld crimineel) gedrag heeft vertoond, moet voorwerp worden van gerichte repressieve maatregelen.
Abonneren op:
Posts (Atom)