Grappig als je een heel
goed politiek-theoretisch boek leest, dat je dan tegelijkertijd kan weten dat
je dit nooit eerder bedacht had, en dat je het allemaal al heel lang wist. Rosanvallons
analyse in Good government; democracy
beyond elections sluit helemaal aan bij mijn ervaringen, inzichten,
intuïtites van de afgelopen twintig jaar. Ik herken dat het allemaal zo is.
Maar het is voor mij volkomen nieuw om te begrijpen wat er gebeurt en waarom.
Opnieuw is Rosanvallon mijn grote held van het moment.
Op de middelbare school
moesten we staatsinrichting leren en ik was natuurlijk de enige übernerd die
dat werkelijk interessant vond. Het was een soort mathematische logica waarmee
je morele en ethische waarden kon borgen en het zat allemaal mooi strak in
elkaar. De kiezers stemmen op een parlement in het vertrouwen dat 150
volksvertegenwoordigers verstandig en oprecht maximaal hun best doen om dat wat
zij zien als ‘het algemeen belang’ te bevorderen. Cruciaal is het onderdeel ‘dat
wat zij zien’ – er is verschil tussen de volksvertegenwoordigers op basis van
ideologieën, belangen en voorkeuren. Daardoor zijn ze het niet a priori met
elkaar eens, zullen ze overal over debatteren, en daardoor komen alle
argumenten op tafel zodat er weloverwogen en goed onderbouwde besluiten genomen
kunnen worden.
De cirkel gaat nog even
door: een coalitieregering, altijd resultaat van onderhandelingen en uitruil
zodat er opnieuw een voorziening is die extremen tempert en die de grootste
gemene deler van het electoraat vertegenwoordigt, moet zich voortdurend
verantwoorden tegenover het parlement. Zonder steun van een parlementaire
meerderheid kan de regering niet bestaan.
De regering van
bewindspersonen die politiek verantwoordelijk zijn en die in direct contact
staan met de volksvertegenwoordiging, wordt technisch ondersteund door een
politiek neutraal, democratisch loyaal, deskundig ambtelijk apparaat. Die
neutraliteit en loyaliteit maken de politieke verantwoordelijkheid van de
bewindspersoon mogelijk en zo kan het parlement, geflankeerd door andere
controlerende instituties (rekenkamer, media, ombudsman, actiegroepen en mensenrechtencommissies,
Raad van State), de regering controleren. En bij de volgende verkiezingen wordt
het parlement gecontroleerd door de burgers.
Daarmee is de
enkelvoudige democratische cirkel wel rond. Je zou het ook als wetgevings- en
wetshandhavingsproces kunnen beschrijven in plaats van een proces van actoren
die elkaar in de gaten houden, maar dan blijft het een enkelvoudige cirkel.
Daar hoort de
rechterlijke macht nog naast, of boven, of in. Die is essentieel om gelijke
behandeling en integriteit af te dwingen en dus om democratie te
verwerkelijken, niet in een cyclus van controle en verantwoording maar
permanent, incidentgestuurd.
Het is duidelijk dat dit
prachtige democratische proces niet zonder ingebouwde knelpunten is (beperkte
invloed van de kiezers op de regering; onvolkomen representatie; logische
ongelijkheid tussen burgers en functionarissen) en dat er met de globalisering,
fragementatie en met het gezagsverlies van kennisinstanties toenemende druk is
om democratische procedures aan te passen. Zeventien miljoen Nederlanders willen
‘zichzelf’ individueel besturen en tegelijk leven in een collectief goed
georganiseerde maatschappij. Om de democratie te verbeteren wordt er wat
gerommeld met interactieve beleidsvorming, referenda, premiersdebatten. Maar
het blijft tobben.
Rosanvallon laat zien dat
dat samenhangt met een verschuiving van het zwaartepunt van macht en aandacht,
van het representatieve parlement naar de uitvoerende regering.
Daarmee
verschuiven ook waarden van debat en compromis naar slagvaardigheid, rechtsgelijkheid
en rechtszekerheid. En van informatie en openheid naar transparantie en
openbaarheid. Niet langer is de essentie van het democratisch proces om het
algemeen belang te formuleren en normeren in een wet. De essentie van regeren
is het doelmatig uitvoeren van de wet als middel om beleidsdoelen te bereiken.
Rossanvallons analyse:
Het belangrijkste falen
van de democratie is dat velen zich niet gehoord voelen. Ze zien politici
besluiten nemen zonder consultatie, zonder verantwoording te nemen, ongestraft
liegen, in bubbels leven – kortom, overheden die afgesloten zijn van de wereld,
en ondoorzichtige systemen.
Nu de executieve macht
(in Nederland doorgaans aangeduid met ‘de overheid’ in tegenstelling tot ‘de
politiek’) dominant is geworden, hangt het succes van democratie af van de
relatie tussen regering en geregeerden: burgers. Rosanvallon zoekt naar de
voorwaarden onder welke een regering een legitieme regering van, voor en door
de burgers is in plaats van een middel om te heersen.
Als legitimiteit aan de
overheid wordt gegeven door middel van de verkiezing van de regeringsleider(s),
beperkt de democratie zich tot het autoriseren van een regering, toestemming om
de executieve macht uit te oefenen. Dat is geen democratie waarin burgers
particpieren in het bestuur, aangeven welk beleid ze voorstaan of de regering
controleren. Gekozen regeringsleiders kunnen dan ook ondemocratisch optreden.
Daar komt bij dat
electorale autorisatie zich richt op personen, mede door de logica van
verkiezingen, en dat er daardoor druk ontstaat van collegiaal bestuur naar een
meer presidentiele vorm van regering.
Politieke partijen
verenigden categorieën van burgers die op grond van hun klasse en hun geloof
dezelfde belangen en overtuigingen deelden. Nu de levensloop van mensen, en hun
belangen, niet langer verbonden is aan hun lidmaatschap van een bepaalde
gemeenschap, is het moeilijk geworden om alle kiezers te vertegenwoordigen aan
de hand van ideologische kaders. Als je het huidige, complexe en dynamische
sociale landschap wil representeren is er een narratieve dimensie nodig die
partijen niet kunnen bieden.
Politieke partijen treden
niet meer op als intermediairs tussen de maatschappij en politieke instituties.
In plaats daarvan zijn ze enkel nog instrumenten om regeringsmacht te verdelen.
Dat hangt samen met de voortdurende spanning in het democratisch proces sinds
de Franse revolutie tussen enerzijds deliberatie en anderzijds besluitvorming,
als uiting van de volkswil.
Democratisering sinds 1789
Rosanvallon laat zien hoe
het idee van de rechtsstaat ten tijde van de Franse revolutie samenhing met maximale
beperking van de uitvoerende macht (ten gunste van de wet, het recht), die
immers bewegingsruimte en reguleringsvrijheid nodig heeft om doelmatig te
kunnen handelen, en met gedepersonaliseerde politiek, die immers om posities en
ideeën moest gaan en niet om personen.
Verderop haalt hij
Durkheim aan, die vaststelde dat een puur rekenkundige opvatting van democratie
volstrekt ontoereikend was. Als stemmingen niet tot unanieme uitslagen leiden,
zijn er altijd individuen of individuele meningen die niet vertegenwoordigd
worden. Ook een puur administratief-juridische opvatting van de staat is
ontoereikend; een staat is ook een sociaal-cultureel orgaan. Regering en
samenleving moeten dan ook voortdurend met elkaar interacteren om tot
werkelijke democratie te komen. De rol van de regering is niet die van een
passieve spiegel van de samenleving, maar een actor die zelfreflectie van de
samenleving stimuleert om zo een echte gemeenschap te worden.
Na WOII committeerden
topambtenaren die uit het verzet kwamen zich vaak aan hun ‘roeping’, met als
missie het land van achter de schermen te besturen in het algemeen belang en te
behoeden voor de chronische instabiliteit die in hun ogen voortkwam uit
partijpolitiek kortetermijnmanoeuvres. Om zo’n technocratische of decisionistische
overheid te legitimeren wordt ‘het algemeen belang’ verabsoluteerd, met het
risico van autoritarisme tot gevolg. Tegelijk hebben veel burgers meer
vertrouwen in een besluitvaardige, handelende, overtuigde uitvoerende macht dan
in debatterende en onderhandelende parlementen of multipartij-samengestelde colleges.
Presidentialisering
Als democratie vooral
wordt beschouwd als een regime waarin de regering verantwoordelijk wordt
gehouden voor zijn optreden, biedt presidentialisering antwoord op de vraag
naar verantwoording. Verantwoordelijkheid moet aan iemand kunnen worden toegerekend
om van betekenis te zijn – anonimiteit en collectiviteit verhouden zich slecht
met het dragen van verantwoordelijkheid.
Personalisering maakt
politiek zichtbaar en herkenbaar voor burgers, wat ook prettig tegenwicht biedt
aan de complexiteit en anonimiteit van grote bureaucratische organisaties.
Ondanks de nadelen van
verpersoonlijking en presidentialisering – verlies van representatie, van
congruentie tussen electoraat en vertegenwoordiging; verlies van checks &
balances, representatieve correctie; mismatch van de kwaliteiten die een
kandidaat nodig heeft om verkozen te worden versus de kwaliteiten die een
leider nodig heeft om te regeren; spanning tussen de principes van
gelijkheid/overeenkomst tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde
enerzijds, en onderscheid/afstand tussen gedelegeerden en constituenten
anderzijds; het feit dat nieuwe kandidaten geen politiek-bestuurlijk verleden
hebben waarop zij kunnen worden afgerekend – wensen veel kiezers daarom toch het
direct verkiezen van hun regering, ten koste van een parlementair bestel.
Dat leidt wel tot het
verstevigen van de macht van de meerderheid ten koste van beperkingen en tegenwichten.
Sociologisch gezien kan de meerderheid van de kiezers nooit geacht worden te
spreken voor ‘het volk’ als geheel. Ook de meerderheid is slechts een deel van
het geheel, zij het een groot deel.
Naarmate het parlement
meer een arena is voor competitie tussen politieke partijen, in plaats van een
forum voor debat en onderhandeling, raakt het begrip van het ‘algemeen belang’
gepolitiseerd. Algemeen belang is niet langer het ambigue en ongedefinieerde goed
waarover consensus kan bestaan, maar uitdrukking van de visie van de
meerderheid.
Van de regering onafhankelijke
instituties als constitutionele rechtbanken, toezichthouders, hoge colleges van
staat en planbureaus bieden nog wel tegenwicht, deels doordat ze
geinstitutionaliseerde vormen van onpersoonlijke macht zijn. Doorgaans zijn ze
collegiaal georganiseerd om een zekere mate van onpartijdigheid te garanderen.
Ze anticiperen en herstellen tekortkomingen of overschotten van middelen,
monitoren het functioneren van markten, beschermen grondrechten tegen de
schadelijke effecten van voorkeursbehandeling, machtsmisbruik, discriminatie,
monopolies en andere vormen van invloed die gelijke behandeling ondermijnen of
het publieke karakter van bepaalde goederen en diensten compromitteren.
Zelfbestuur
Een specifieke groep kan
zichzelf organiseren en besturen, maar een samenleving kan dat niet. Burgers
hebben verschillende rollen waardoor er tegenstellingen in ‘eigenbelang’
ontstaan: spanningen tussen belastingbetalers en de gebruikers van publieke
diensten; tussen producenten en consumenten; tussen kiezers en activisten enz.
Om ondanks zulke spanningen toch te kunnen regeren, is er een gezaghebbende
overheid nodig, maar dat plaatst publieke figuren wel boven de burgers, terwijl die soeverein zouden zijn. Om die
ongemakkelijke verhouding enigszins te herstellen wordt het gedrag van
overheidsfunctionarissen gereguleerd, en worden er allerlei vormen van toezicht
en controle op de machtsuitoefening ingericht. Desalniettemin kunnen niet alle
aspecten van democratische legitimiteit door formele procedures en instituties
worden gegarandeerd.
De legitimiteit van
publieke functionarissen hangt af van de beoordeling van hun optreden. Kiezers
willen gehoord worden, serieus genomen worden, geïnformeerd worden, met respect
bejegend worden, betrokken worden in besluitvorming, kortom, kiezers willen
procedurele rechtvaardigheid. Als daar sprake van is, is er doorgaans
bereidheid om besluiten te accepteren en regels na te leven, zelfs als dat voor
een individu nadelig is. Publieke functionarissen verliezen wel gezag, en
daarmee het vertrouwen van burgers, als hun beslissingen slecht doordacht of onderbouwd
lijken te zijn en geïmplementeerd worden zonder consultatie vooraf.
“What voters really want is that government
officials do their jobs competently and diligently, in the belief that their
first duty is to serve the general interest, not to further their own careers.”
Voorwaarden voor democratisch regeren
Rosanvallon stelt dat er
drie eisen te stellen zijn aan regering, om van democratie te kunnen spreken:
-
Legibility
-
Responsibility
-
Responsiveness
Legibility (letterlijk ‘leesbaarheid’,
begrijpelijkheid, kenbaarheid) veronderstelt openheid over handelen, motieven
en besluiten maar ook kenbaarheid en voorzienbaarheid van acties, dus leesbare en
consistente regelgeving en toepassing van beleid. Het gaat om transparantie,
openheid, openbaarheid, publiciteit en om het goed gebruik van taal en om
adequate educatie van burgers.
Responsibility (verantwoordelijkheid)
betekent het moeten verantwoorden van elke actie. Daarbij is verantwoorden
zowel motiveren (justify), evalueren en leren als rekenschap afleggen (to
account for). Verantwoordelijkheid dient om vertrouwen, gezag en legitimiteit
te funderen, in de ogen van het algemeen publiek dus, en dat kan niet
constitutioneel worden gegarandeerd.
Een responsieve overheid moet
de belangen, visie, wensen en percepties van haar burgers wel kennen, en dat is
lastiger geworden. Partijen, bonden en verenigingen die als spreekbuizen voor
burgers dienden vervullen die functie niet meer en voor nieuwe vormen van
sociale ervaring zijn geen fora. Daardoor kunnen burgers zich alleen nog maar
uitdrukken in allerlei vormen van protest, “under the reductive and fragmenting
influence of opinion polls”.
De regeringsleider
De identificatie van
macht met verantwoordelijkheid (Caesarisme), of van regering met volk/samenleving
(totalitarisme), of van de persoon van de leider met de volkswil (populisme,
demagogie) mondt meestal uit in onderdrukking en beperking van individuele
mensenrechten en burgerlijke vrijheden. Dergelijke identificatie maakt elke
vorm van oppositie, kritiek of deviantie automatisch vormen van (volks)verraad.
Regeringsfunctionarissen/machthebbers
moeten zich volgens Weber scherp bewust zijn van hun verantwoordelijkheden en
begrijpen dat machtsuitoefening de plicht tot verantwoording met zich
meebrengt. Ze moeten onafhankelijk durven te zijn en zich vol overgave op het
algemeen belang richten. Ze moeten oordeelkundig zijn en boven het hier en nu uit
kunnen stijgen. Maar mensen met zulke kwaliteiten zijn misschien niet geschikt
om als politieke kandidaat succesvol campagne te voeren.
Rosanvallon concludeert
dat politici, overheidsfunctionarissen, niet zozeer vertegenwoordiger of
afgevaardigde van het electoraat moeten zijn, maar trustee: vertrouweling. Dat
kan als ze eerlijk (truthfull) en integer zijn. Als regeren synoniem is aan
spreken, dan moet de goeie bewindspersoon eerlijk spreken (niet liegen en niet
vereenvoudigen). Maar eerlijkheid leidt onvermijdelijk tot conflict, gegeven de
verschillende belangen en visies die er in een samenleving bestaan. Daardoor
lukt regeren vaak beter als er ruimte is voor semantische ambiguïteit.
“Democracy is indeterminate in its subject,
for the very notion of the ‘people’ can be understood sociologically,
politically, and juridically; in each case it is associated with specific modes
of expression and procedures of representation, with the result that the people
is at once a civic body, society in a general sense, and a group of distinct
populations considered as one. Democracy is no less indeterminate in its
object, for the idea of social emancipation may be interpreted as both a means
of autonomy and a means of power. Finally, democracy is indeterminate in the
forms it assumes, since representative procedures, for example, can be
understood functionally (as a set of techniques for managing popular demands
and social problems) or substantively (as a constitutive element of a specific
regime type). Hence the recursive character of truthfulness, since democracy
consists fundamentally in the unremitting examination of its own
indeterminancy.”