woensdag 26 januari 2011

bont

In Amsterdam werd gedemonstreerd voor bont. Het zou om te lachen zijn als het niet zo triest was. De twintig verongelijkte kennissen die het recht claimden om te consumeren wat ze willen, en vooral te consumeren zonder geconfronteerd te worden met het leed en de schade die ze daarmee aanrichten. Ze zagen, begrijpelijk, geen verschil met vleeseters en leerdragers. Ik snap hun verontwaardiging wel, over de moreel zelfingenomen bontbestrijders. “Wij laten ons niet de wet voorschrijven” zei er één. Het treurige is dat ze zich juist wel de wet voor laten schrijven. Door marketing en mode. Hun geestelijke leegte is misschien niet ernstiger dan die van milieu-activisten en dierenbeschermers, maar ze lopen er wel mee te koop, blind, in het spiegelhuis van de hip-heid.
Het recht om te consumeren, onmiddellijk, en alles wat je blieft, instant bevrediging, hypermaterialisme, ik denk dat het niet alleen komt door de welvaart, door het fenomeen dat geen van ons ooit iets tekort is gekomen. Volgens mij heeft het er ook mee te maken dat er geen grote gezinnen meer zijn. We hebben nauwelijks meer broers en zussen, een inwonende oma en een ongetrouwde tante, waar we rekening mee moeten houden, waarmee we moeten delen of waarvoor we ons iets moeten ontzeggen. Onze ouders behoeden ons voor onrecht, nooit zijn we tekort gedaan, nooit hebben we ons schuldig hoeven voelen omdat we een ander tekort deden. Geweten wordt ontwikkeld in een sociale context, en als die context beperkt is dan zal het geweten ook beperkt zijn.
Arme demonstranten, ze zetten zichzelf voor schut en ze doen zichzelf tekort. Hun hoogstpersoonlijke individuele vrijheid, hun identiteit, hangt kennelijk af van een kraagje van doodgemartelde gevilde konijnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten