Wat een fijn boekje over het leven dat lijden is en over de schijn van vrije wil. Aan de hand van een nogal eclectische literatuurlijst deelt Gray zijn gedachten over the human condition. Van begin tot eind herkenbaar, maar daarom niet minder interessant. Hij raakt een paar keer aan de vraag of materie ‘echt’ is of juist het geestelijke, maar hij gaat er niet echt op in. Het materiele, de natuur, is wel dat wat lijden met zich meebrengt. Pijn, verlies, dood, hebzucht, geweld. En er is geen ontsnappen aan mogelijk, we zitten er in gevangen, dus ‘vrijheid’ bestaat niet. Al helemaal niet bij wezens met (zelf)bewustzijn zoals wij.
Maar de twee waarheden waar het wat mij betreft echt om gaat, zijn aan de ene kant het besef dat de mens niet het centrum of het doel van alles is maar integendeel een toevallige soort die z’n eigen leefomgeving en z’n eigen soort voor zichzelf onleefbaar maakt. En aan de andere kant het innerlijke conflict, de systematische tegenstellingen in individuele mensen, de mens als soort en in de belevingswereld van mensen. Goed en kwaad zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, kalmte en ambitie, genot en pijn. Juist doordat het leven eindig is en de mens nietig en onbetekenend leven en denken we vanuit onszelf en in de illusie dat alles om ons draait, alsof we het complete universum zijn. “What seems to be singularly human is not consciousness or free will but inner conflict – the contending impulses that divide us from ourselves. No other animal seeks the satisfaction of its desires and at the same time curses them as evil; spends its life terrified of death while being ready to die in order to preserve an image of itself; kills its own species for the sake of dreams.”
Gray besteedt veel aandacht aan de notie van ‘betere’ mensen, ‘hogere’ beschavingen, vooruitgang. Sinds mensen zijn ontstaan hebben ze gemoord en verkracht in naam van heiligheid en utopia. Idealen hebben mensen tot zelfopoffering gebracht. Mensen kunnen niet tegen zinloosheid. Betekenis is belangrijker dan het leven. Religies en wetenschap, kennis, geven houvast en de illusie van controle. Maar “nothing can protect humans from fate”.
Tegen de dreiging van het noodlot helpt alleen orde, overzichtelijkheid, zekerheid. Mensenn creeren een fantasiewereld, en leveren hun vrijheid en privacy in, om zich maar vooral niet overgeleverd te voelen aan de natuur waarin zij, en hun geluk of verdriet, er volstrekt niet toe doen. Of het nou om complottheorieen gaat of om roem, macht en bezit, we proberen uit alle macht het toeval te bezweren. “Near-ubiquitous technological monitoring is a consequence of the decline of cohesive societies that has occurred alongside the rising demand for individual freedom.” Over de surveillancestaat schrijft Gray dat the worst fear [of the inmates of the Panopticon] may be of being forced to leave.