Ik manouvreer de fiets
naar de verhoging-met-haakse-bocht-en-hekje naar de deur van het fietsenhok,
waar een collega vanuit de andere richting precies tegelijk aankomt. Beleefd
laat hij me voorgaan en onhandig schik ik m’n spullen zodat ik bij de pas kan
waarmee ik de deur open swipe. De rekken staan al behoorlijk vol op dit vroege
uur – ik let niet op de bovenste verdieping want met mijn versleten schouders
is het sowieso geen optie om een fietsbeugel boven mijn hoofd uit en in te
schuiven. Dat betekent wel dat ik aangewezen ben op de onderste laag, waar je
je hoofd stoot tegen die bovenste en waar de fietsen zo dicht op elkaar worden gedwongen
dat de remkabels wekelijks kapot getrokken zijn.
Mijn rug doet pijn van
het bukken maar het lukt me toch om m’n regenpak over het zadel te draperen
(het voor de hand liggender stuur is onbereikbaar) en ik loop naar de
zij-uitgang, waar ik net te laat aankom om nog met m’n voorganger mee te
glippen. Opnieuw op de knop geduwd dan maar, wachten tot de deur tergend
langzaam open gaat, vijf stappen naar de volgende deur, swipen, opnieuw wachten
tot ik er door kan, en dan tussen de voetgangers en fietsers door slalommen,
door de penetrante lucht van asbak, rook en pis bij de marmeren blokken, en met
een gedurfd sprongetje de draaideur in. Ik kies de rij die het snelste lijkt.
Daar moet je slim in zijn want een rij voor een poortje kan wel kort lijken,
maar vaak werkt het systeem niet en moet een beveiliger omstandig komen helpen.
Ik swipe, schuifel door het poortje, swipe bij het poortje naar de liften,
beweeg me om het groepje collega’s dat pal voor de knoppen is blijven staan en
toets in naar welke etage ik moet. Na een paar weken begin ik door te krijgen
welke lift bij welke letter hoort maar nog altijd brengt het pijltje naar
rechts me even in verwarring.
Het licht van lift E
brandt maar dat zegt helemaal niets over de wachttijd. Als dan eindelijk het
verlossende belletje klinkt gebeurt alles heel snel: een groepje mensen stapt
naar buiten en nog vóór de laatste goed en wel uitgestapt is klappen de deuren
dicht. Daarop voorbereid steek ik m’n hand in een soort halve militaire groet
in de spleet en de deuren gaan weer open.
Op mijn etage aangekomen
duw ik de zware deur open en wandel de honderdtwintig meter naar de 'beuk' waar
wij een plekje mogen zoeken. Jaloers zie ik dat de afdelingen waar ik doorheen
loop wèl planten, boeken en posters hebben – onze hoek van het gebouw is
volkomen steriel, levenloos en kleurloos. Gelukkig is het bureau waar m’n
rugkruk naast staat nog vrij, dus ik kwak wat spullen op en rond de tafel om
zichtbaar te maken dat de plek nu ‘bezet’ is en ik loop de trap naar beneden om
m’n spullen te gaan halen. Drie zware deuren (schouders!), weer honderd meter,
gelukkig ben ik mijn pas niet vergeten zodat ik m’n kluisje kan openen en m’n
spullen pakken. Het lukt me niet om op de terugtocht even koffie te gaan halen
want de laptop en stukken glijden al bijna uit m’n armen, dus eerst koppel ik
alles aan en plug ik alles in. Scherm, lader, ergonomische muis, aanmelden,
wachtwoord, opstarten. Terwijl de computer verbinding legt met het netwerk haal
ik koffie. Op één van de keukentafels die in dit gebouw als werkplek worden
geteld ligt een setje oordoppen. Twintig minuten sinds mijn eerste swipe bij de
deur van het fietsenhok… ik kan aan het werk.