Bovenop alle ellende die internet met zich mee heeft
gebracht – privacyverlies, alt-right, fake news, bubbles, cybercrime,
kinderporno, wapenhandel, terroristenclubs, cyberpesten, datalekken,
identiteitsdiefstal, illegaal kopiëren, smartphoneverslaafde kinderen,
gameverslaving, seksisme en racisme, dictatoriale surveillance en
onderdrukking, spionage en staatsondermijning, facebook activism enzovoort
enzovoort enzovoort – benadrukt Keen de destructieve effecten op economie,
cultuur en democratie van ongebreidelde monopolievorming door Google, Facebook,
Amazon, Apple en dergelijke (waarbij er dus steeds minder ‘en dergelijke’ zijn
omdat de Big Four alles opslurpen). Waar de RMO met De nieuwe regels van het spel de problematische effecten op het
publieke debat en daarmee op de politiek blootlegde, onthult Keen vooral de
sociale nadelen. Grote delen van het internet stimuleren een ‘winner-takes-all’
economie, waarin extreem libertarische investeerders schijt hebben aan de
samenleving, miljarden aan belastingen ontduiken en alles wat ooit van ontastbare
waarde was tot verhandelbaar product reduceren. (Minder dan) 1% van de
wereldbevolking wordt schathemeltje rijk dankzij publiek geld – publiek geld
dat is geïnvesteerd in scholen en universiteiten, publieke subsidies en
belastingvoordelen voor startups, publieke investeringen door overheden die
innovatie proberen te stimuleren en natuurlijk de megadiefstal van
niet-betaalde belastingen. Immoreel en destructief en dan ook nog met de
overtuiging dat ze een soort übermenschen zijn, veel hipper, creatiever,
slimmer en moderner dan al die sukkels in het precariaat die zich niet weten te
redden in de vernetwerkte gig economy. Ze kopen hun geestelijke en morele
armoede af met dure organic boodschappen en elitaire yogaklasjes, maar vooral
isoleren ze zich zo ver mogelijk van het onaangename grauw in afgezonderde
compounds waar de verzorging compleet is. Voor Franse revoluties hoeven ze niet
te vrezen want dankzij Big Data en slimme nudges via social media manipuleren
ze informatie, beeldvorming en organisatie die tot krachtige oppositie zouden
kunnen leiden.
Wat Keen schrijft is herkenbaar, maar hij hamert zo door dat
ik toch een beetje skeptisch word. Pas in het laatste hoofdstuk komt hij op politiek en recht, terwijl het vanaf bladzijde 1 duidelijk is dat het
vooral de laissez faire houding van overheden is en de extreem neoliberale,
utilitaristische en libertaire ideologieën van Ayn Rand-aanhangers die
moraal, samenleving, cultuur en egalitarisme ondermijnen en de cynische
uitbuiting van flexwerkende consumenten mogelijk maken. Democratie en
rechtsstaat zijn ook op internet geldig, respect voor mensenrechten moeten
alleen effectief worden afgedwongen en gehandhaafd. Daar zijn overheden laks en
traag mee, maar misschien begint het in Europa dan toch een beetje te kantelen.
Misschien wel omdat wij hier wat minder machtige multinationals te verliezen
hebben.
Naast m’n politiek geöriënteerde skepsis speelt m’n
privébeleving een rol. De manier waarop ik mijn baan invul is grotendeels te
danken aan internet. Mijn leven en mijn vliegen zijn oneindig veel makkelijker
en mogelijker geworden dankzij internet. Ik heb breder toegang gekregen tot
kennis, literatuur en nieuws dan ik zonder internet zou hebben gehad. En social
media hebben m’n sociale leven mee gevormd – zonder skype, facebook en twitter
geen mondiale community van wedstrijdpiloten en vriendschappen met mensen die
ver buiten mijn stad wonen. Voor mij is internet dus niet alleen maar slecht.
Maar waar Keen volledig gelijk in heeft: internet is not the answer voor alle
maatschappelijke problemen waar regeringen en verenigingen mee om moeten gaan.